Uitspraak
17.6028 WLZ-PV
CIZ
- [naam wettelijk vertegenwoordiger], wettelijk vertegenwoordiger van appellant, bijgestaan door mr. J. Berkouwer, advocaat
- mr. L.M.R. Kater en mr. J.E. Koedood namens CIZ
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 juni 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had in haar uitspraak van 24 juli 2017, onder zaaknummer 16/399, de appellant niet-ontvankelijk verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is. De Raad heeft vastgesteld dat er geen procesbelang is, wat betekent dat de appellant geen reëel belang heeft bij de uitkomst van de procedure. Dit oordeel is gebaseerd op de vaste rechtspraak die stelt dat voor het aannemen van procesbelang niet alleen een formeel of principieel belang voldoende is, maar dat er ook daadwerkelijk een resultaat moet zijn dat voor de indiener van belang is.
De Raad heeft in zijn overwegingen aangegeven dat, hoewel de appellant en zijn wettelijk vertegenwoordiger pijn hebben geleden door de besluitvorming van het CIZ, deze gevoelens niet leiden tot procesbelang. De kosten die in de privésfeer zijn gemaakt, kunnen onder de Wet langdurige zorg niet worden vergoed, wat ook bijdraagt aan het ontbreken van procesbelang. Hierdoor heeft de Raad niet de mogelijkheid om inhoudelijk op de aangevallen uitspraak in te gaan. De beslissing om het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren is in het openbaar uitgesproken, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.