ECLI:NL:CRVB:2019:2278

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juli 2019
Publicatiedatum
12 juli 2019
Zaaknummer
17/5659 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake Wajong-aanvraag en medische beoordeling van vermoeidheidsklachten na leukemiebehandeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de afwijzing van haar Wajong-aanvraag door het Uwv. Appellante, geboren in 1994, heeft in 2008 acute lymfatische leukemie gekregen en is behandeld met chemokuren. Deze behandeling heeft geleid tot ernstige complicaties, waaronder epileptische aanvallen en niet-aangeboren hersenletsel, wat haar arbeidsvermogen aanzienlijk heeft beperkt. In 2014 heeft zij een aanvraag ingediend voor arbeids- en inkomensondersteuning op basis van de Wet Wajong, maar deze aanvraag werd afgewezen omdat het Uwv oordeelde dat zij in staat was om ten minste 75% van het minimumloon te verdienen.

De rechtbank Oost-Brabant heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, maar appellante is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting heeft zij aanvullende medische rapporten ingediend die haar stelling ondersteunen dat haar beperkingen niet goed zijn beoordeeld. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de medische grondslag van het bestreden besluit niet deugdelijk is. De Raad heeft vastgesteld dat de vermoeidheidsklachten van appellante, die door haar behandelaars als reëel worden beschouwd, onvoldoende zijn meegenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).

De Raad heeft het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met een urenbeperking van maximaal vier uur per dag, alleen in de ochtend en maximaal drie ochtenden per week. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 4.543,08. De uitspraak is openbaar gedaan op 3 juli 2019.

Uitspraak

17.5659 WWAJ

Datum uitspraak: 3 juli 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
22 juni 2017, 15/3080 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.J.C. van den Hoff, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van den Hoff. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is geboren [in] 1994. In 2008 is bij haar acute
lymfatische leukemie vastgesteld. Appellante is hiertegen behandeld met chemokuren. Zij is geconfronteerd met complicaties, waaronder frequente epileptische insulten bij sinustrombose, hersenbloedingen en diabetes, als gevolg waarvan restschade in de vorm van niet aangeboren hersenletsel is ontstaan. Appellante heeft op 5 september 2014 gevraagd om arbeids- en inkomensondersteuning op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong).
1.2.
Bij besluit van 23 december 2014 heeft het Uwv de Wajong-aanvraag
afgewezen, omdat appellante, ondanks beperkingen zoals die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 5 december 2014, in staat is geacht om ten minste 75% van het minimumloon te verdienen. Bij besluit van 3 september 2015 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellante tegen het besluit van 23 december 2014 ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De FML, waarin onder meer is opgenomen dat appellante ongeveer 8 uur per dag, 40 uur per week kan werken, is daarbij ongewijzigd gebleven en appellante is onverkort in staat geacht een aantal voltijdse functies te vervullen.
2. Bij de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, heeft de rechtbank het beroep van appellante ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien om de medische grondslag van het bestreden besluit onjuist te achten. De vermoeidheidsklachten van appellante zijn niet miskend door de verzekeringsartsen van het Uwv. De criteria uit de standaard ‘Verminderde arbeidsduur” zijn op juiste wijze in acht genomen. De door appellante gestelde verminderde kracht in armen en benen is niet eerder naar voren gebracht. Bij onderzoek door de verzekeringsarts zijn op dat gebied geen beperkingen waargenomen. Uitgaande van de juistheid van de in de FML neergelegde medische beperkingen zijn de geselecteerde functies geschikt geacht. De Wajong-aanvraag is volgens de rechtbank terecht afgewezen.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep staande gehouden dat haar beperkingen niet goed zijn beoordeeld door het Uwv. Haar psychische belastbaarheid is onderbelicht gebleven. Ook hadden er beperkingen opgenomen moeten worden voor het krachtsverlies aan armen en benen en is onvoldoende tegemoetgekomen aan de vermoeidheidsklachten. Appellante meent dat een verdergaande urenbeperking aangewezen is. Appellante heeft een rapport van een
GZ-psycholoog/neuropsycholoog en een rapport van een door haar als deskundige geraadpleegde verzekeringsarts ingezonden. Uit deze stukken en de in beroep ingezonden rapporten van een revalidatiearts en de brief van haar kinderhemato-oncoloog blijkt volgens appellante dat zij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen.
3.2.
Het Uwv heeft onder verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevraagd om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Partijen zijn met name verdeeld over de vraag of een verdergaande urenbeperking voor appellante aangewezen is.
4.2.
De door appellante in hoger beroep ingediende stukken bieden, in samenhang met de overige beschikbare gegevens van de behandelend sector en neuropsychologische testuitkomsten, steun voor haar stelling dat bij haar sprake is van vermoeidheid als direct gevolg van de doorgemaakte leukemie en de complicaties die zijn opgetreden bij de behandeling daarvan. De kinderhemato-oncoloog omschrijft deze complicaties als zeer ernstig en maakt melding van grote restschade, die blijvend is. Klachten zoals epileptische aanvallen, vermoeidheid, verminderd cognitief functioneren, verminderde kracht in armen en benen, zullen volgens de kinderhemato-oncoloog blijven bestaan. De revalidatiearts heeft beschreven dat bij appellante sprake is van grote vermoeidheid, die is te relateren aan de doorgemaakte ziekte en de complicaties die zijn ontstaan door de behandeling daarvan. De
GZ-psycholoog/neuropsycholoog heeft geconcludeerd dat de mentale duurbelastbaarheid van appellante ernstig is beperkt, als gevolg waarvan appellante niet alleen beperkt is voor fysieke activiteiten, maar ook een urenbeperking noodzakelijk is. De door appellante als deskundige geraadpleegde verzekeringsarts is tot de conclusie gekomen dat voor appellante een urenbeperking aangewezen is tot maximaal vier uur per dag onder zeer geconditioneerde omstandigheden en alleen in de ochtend. Drie ochtenden werken per week is het maximaal haalbare, met een hersteldag ertussen.
4.3.
Uit de informatie van de revalidatiearts, de kinderhemato-oncoloog, de
GZ-psycholoog/neuropsycholoog en de door appellante als deskundige geraadpleegde verzekeringsarts blijkt dat deze de ernstige vermoeidheidsklachten van appellante, die zij steeds op consistente wijze heeft gepresenteerd en die haar in belangrijke mate beperken, als alleszins reëel en als direct gevolg van de doorgemaakte leukemie en de behandeling daarvan aanmerken. De door appellante als deskundige ingeschakelde verzekeringsarts heeft op inzichtelijke wijze gemotiveerd dat en waarom in verband met de vermoeidheidsklachten voor appellante een urenbeperking, zoals onder 4.2 is weergegeven, aan de orde is. Hiermee is een overtuigende onderbouwing gegeven voor het standpunt van appellante dat het Uwv ten onrechte slechts een urenbeperking ten aanzien van meer dan 8 uur per dag (40 uur per week) werken heeft opgenomen in de FML. Daarbij wordt betrokken dat door de GZ-psycholoog/ neuropsycholoog afdoende is gereageerd op kritische kanttekeningen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op haar rapport. Daarnaast is ook door de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet weersproken dat bij appellante sprake is van een snellere mentale vermoeibaarheid. Gegeven de aard en ernst van die vermoeidheidsklachten is onvoldoende gemotiveerd dat hieraan in de FML voldoende is tegemoetgekomen door (kort gezegd) appellante beperkt te achten ten aanzien van fysiek zwaar werk waarbij langdurig intensieve geestelijke inspanning vermeden dient te worden en appellante aangewezen is op een werksituatie die voorspelbaar is zonder veelvuldige storingen of onderbrekingen en zonder veelvuldige deadlines of productiepieken.
4.4.
De conclusie is dat het bestreden besluit, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, niet berust op een deugdelijke medische grondslag, reeds omdat in de FML die daaraan ten grondslag ligt geen afdoende urenbeperking is opgenomen. De voor appellante geselecteerde functies zijn niet passend omdat in nagenoeg alle functies gedurende 38 uur per week moet worden gewerkt.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd, voor zover aangevochten, het beroep tegen het bestreden besluit zal gegrond worden verklaard en het Uwv zal worden opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Bij deze nieuwe beslissing op bezwaar dient het Uwv uit te gaan van een urenbeperking voor maximaal vier uur per dag, waarbij alleen in de ochtend kan worden gewerkt op maximaal drie ochtenden per week, met een hersteldag daartussen. Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat tegen de door het Uwv te nemen nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
5. Ten slotte is er aanleiding het Uwv te veroordelen in de door appellante in hoger beroep gemaakte kosten. Deze kosten worden begroot op € 1.024,- in verband met door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en € 3.519,08 wegens rapporten van deskundigen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 3 september 2015;
- draagt het Uwv op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze
uitspraak en bepaalt dat beroep tegen dat besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
- veroordeelt het Uwv in de door appellante gemaakte proceskosten in hoger beroep, in totaal
begroot op € 4.543,08;
- bepaalt dat het Uwv het in hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 124,-
vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter en E.J.J.M. Weyers en
D. Hardonk-Prins als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2019.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) J.R. Trox

CVG