Uitspraak
17.3418 ZW
OVERWEGINGEN
Daarbij heeft de rechtbank vastgesteld dat de functie van inpakker in ieder geval geschikt is geacht, maar dat de andere functies niet zijn uitgesloten.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellant, die als schoonmaker werkte, meldde zich op 15 december 2011 ziek met lichamelijke en psychische klachten. Na afloop van de wachttijd werd hij door het Uwv als minder dan 35% arbeidsongeschikt beoordeeld, waardoor hij geen recht had op een WIA-uitkering. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt en beroep ingesteld, maar dit werd ongegrond verklaard. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat zijn klachten waren toegenomen en dat hij niet in staat was om de maatgevende arbeid te verrichten. De Raad oordeelde dat er geen objectieve medische stukken waren die de toegenomen beperkingen konden onderbouwen. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat de medische oordelen van de verzekeringsartsen van het Uwv goed onderbouwd waren en dat er geen aanleiding was om een deskundige te benoemen. De Raad bevestigde deze oordelen en oordeelde dat het Uwv appellant terecht geschikt had geacht voor de maatstaf arbeid. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.