ECLI:NL:CRVB:2019:2245
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag tegemoetkoming scholieren op grond van de Wtos en gelijkheidsbeginsel
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, een leerling ingeschreven voor een VMBO/MAVO-TL voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo)-opleiding, had een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming scholieren op basis van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (Wtos). De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap had deze aanvraag afgewezen, omdat de appellant als deeltijdleerling was ingeschreven, wat niet voldeed aan de vereiste studielast van minimaal 850 klokuren per schooljaar.
De rechtbank had het beroep van de appellant tegen de afwijzing ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de minister terecht had afgewezen, aangezien de appellant niet voldeed aan de voorwaarden van de Wtos. De Raad benadrukte dat het aan de onderwijsinstelling is om de inschrijving en studielast te bepalen, en dat de minister niet verantwoordelijk is voor de registratie in het basisregister voor inschrijvingen in het voortgezet onderwijs (BRON).
De appellant voerde aan dat er sprake was van strijd met het gelijkheidsbeginsel, omdat andere onderwijsinstellingen vergelijkbare opleidingen als voltijdopleiding zouden hebben geregistreerd. De Raad oordeelde echter dat er geen bewijs was dat andere leerlingen in vergelijkbare situaties wel een tegemoetkoming hadden ontvangen. De Raad concludeerde dat de minister geen aanleiding had om een uitzondering te maken op de regels van de Wtos, en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.