ECLI:NL:CRVB:2019:224

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 januari 2019
Publicatiedatum
24 januari 2019
Zaaknummer
17/6857 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WMO-maatwerkvoorziening wegens gebrek aan medewerking aan onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant had een aanvraag ingediend voor een maatwerkvoorziening voor begeleiding op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), welke aanvraag door het college van burgemeester en wethouders van Veenendaal was afgewezen. Het college handhaafde zijn besluit omdat appellant niet wilde meewerken aan een nader onderzoek naar zijn ondersteuningsbehoefte. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de appellant ging hiertegen in hoger beroep.

De Raad overwoog dat het college niet gehouden was om te onderzoeken of het onderzoek op een minder belastende wijze voor appellant kon worden uitgevoerd, aangezien appellant zijn medewerking aan het onderzoek had geweigerd zonder te concretiseren waarom hij het onderzoek als belastend ervoer. De Raad concludeerde dat appellant in hoger beroep geen nieuwe gronden had aangevoerd en dat de rechtbank de beroepsgronden afdoende had besproken. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en werd in het openbaar uitgesproken. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.6857 WMO15

Datum uitspraak: 16 januari 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 6 september 2017, 17/344 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Veenendaal (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. O. Labordus hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2018. Namens appellant zijn verschenen zijn vader [naam vader] en mr. Labordus. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.F. Bakkenes‑Minnaard.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 30 november 2016 (bestreden besluit) heeft het college zijn besluit van 1 december 2015, waarbij de aanvraag van appellant om een maatwerkvoorziening begeleiding op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) is afgewezen, gehandhaafd. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat het college niet heeft kunnen vaststellen of een maatwerkvoorziening nodig is, omdat appellant niet wil meewerken aan een nader onderzoek naar zijn ondersteuningsbehoefte.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft zij overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat nader onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte van appellant nodig is. De al aanwezige stukken, in het bijzonder de stukken van Centrum Indicatiestelling Zorg uit 2012, volstaan daarvoor niet. Die stukken geven geen antwoord op de door het college te beantwoorden vragen in het kader van de Wmo 2015 en zien op een andere periode. Verder heeft appellant onvoldoende aannemelijk gemaakt dat medewerking aan het onderzoek niet van hem kan worden gevergd. Nu het college dit onderzoek niet heeft kunnen doen, heeft hij de aanvraag mogen afwijzen.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Volgens appellant is het onderzoek dat het college wil doen niet nodig en is dat onderzoek te belastend voor hem.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Appellant heeft zich beperkt tot het herhalen van de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden.
4.2.
De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit.
4.3.
De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en volstaat met een verwijzing daarnaar. De Raad maakt dan ook het oordeel waartoe de rechtbank op grond van deze overwegingen is gekomen tot het zijne. Daaraan voegt de Raad toe dat het college in dit geval niet gehouden was om te bezien of het door het college noodzakelijk geachte onderzoek op een voor appellant minder bezwarende wijze zou kunnen worden uitgevoerd. Appellant heeft namelijk bij e-mail van 27 oktober 2016 de medewerking aan het onderzoek zonder meer geweigerd en hij heeft hierbij niet geconcretiseerd waarom hij het onderzoek als zeer belastend ervaart. Daarmee heeft appellant het college geen enkele opening geboden om het onderzoek vorm te geven op een manier die voor hem meer passend zou zijn.
4.4.
Uit wat onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.F. Wagner als voorzitter en D.S. de Vries en L.M. Tobé als leden, in tegenwoordigheid van O.V. Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2019.
(getekend) M.F. Wagner
(getekend) O.V. Vries
ew