ECLI:NL:CRVB:2019:2187
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens niet-gemelde kasstortingen en opgelegde boete
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellanten, die sinds 4 december 2013 bijstand ontvingen op grond van de Participatiewet (PW). Naar aanleiding van een melding van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen heeft de gemeente Epe een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstand. Dit onderzoek heeft aangetoond dat appellanten in de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 mei 2016 regelmatig kasstortingen hebben gedaan op hun bankrekeningen, zonder deze te melden bij het college. De gemeente heeft daarop besloten de bijstand over verschillende maanden in te trekken en een terugvordering van in totaal € 15.484,67 te doen. Appellanten hebben bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar de rechtbank Gelderland heeft hun beroepen ongegrond verklaard.
In hoger beroep hebben appellanten hun gronden gehandhaafd, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de kasstortingen als inkomsten moeten worden aangemerkt en dat appellanten hun inlichtingenverplichting hebben geschonden. De Raad bevestigt dat de opgelegde boete van € 1.460,13 evenredig is, gezien de omstandigheden van de zaak. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellanten niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak benadrukt het belang van de inlichtingenverplichting voor bijstandsontvangers en de gevolgen van het niet naleven daarvan. De Raad stelt dat appellanten niet hebben aangetoond dat zij niet in staat waren om de kasstortingen te melden, en dat de financiële gevolgen van de terugvordering niet als dringende redenen kunnen worden aangemerkt.