ECLI:NL:CRVB:2019:2149

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 juni 2019
Publicatiedatum
2 juli 2019
Zaaknummer
18/718 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van een ambtenaar wegens langdurige arbeidsongeschiktheid en de verplichtingen van het dagelijks bestuur

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft het ontslag van een ambtenaar, appellante, door het dagelijks bestuur van de Fryske Utfieringstsjinst Miljeu en Omjouwing. Het ontslag werd verleend op grond van langdurige arbeidsongeschiktheid, waarbij het dagelijks bestuur stelde dat er geen passende arbeid binnen het gezagsbereik beschikbaar was. Appellante had bezwaar gemaakt tegen het ontslag en was in beroep gegaan bij de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat niet voldaan was aan de voorwaarden voor ontslag zoals gesteld in de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Leeuwarden (AR Leeuwarden). De Raad heeft echter geoordeeld dat het dagelijks bestuur aan zijn verplichtingen heeft voldaan en dat het ontslag op goede gronden is verleend. De Raad concludeerde dat er geen mogelijkheden waren voor het aanbieden van passende arbeid binnen de organisatie en dat het dagelijks bestuur ook voldoende inspanningen had geleverd om appellante te begeleiden naar werk buiten de organisatie. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

18.718 AW

Datum uitspraak: 13 juni 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 21 december 2017, 17/2869 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het dagelijks bestuur van de Fryske Utfieringstsjinst Miljeu en Omjouwing (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L.M. Ravestijn, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Namens het dagelijks bestuur heeft mr. drs. A. Elgersma, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Ravestijn. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. Elgersma.

OVERWEGINGEN

1.1.
Na een voornemen daartoe, waarover appellante haar zienswijze naar voren heeft gebracht, heeft het dagelijks bestuur appellante bij besluit van 13 april 2017 (bestreden besluit) met ingang van 12 mei 2017 ontslag verleend, primair op grond van artikel 8:5 van de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Leeuwarden (AR Leeuwarden) wegens, kort gezegd, langdurige arbeidsongeschiktheid, subsidiair op grond van artikel 8:8 van de AR Leeuwarden wegens een impasse/onherstelbaar verstoorde arbeidsverhouding. Tegen dit besluit is bezwaar gemaakt en vervolgens rechtstreeks beroep ingesteld bij de rechtbank als bedoeld in artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Op grond van artikel 8:5, eerste lid, van de AR Leeuwarden kan ontslag aan de ambtenaar worden verleend op grond van gedeeltelijke ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder ziekte mede verstaan gebreken. Het ontslag wordt eervol verleend.
4.1.2.
Op grond van artikel 8:5, tweede lid, van de AR Leeuwarden mag een ontslag als bedoeld in het eerste lid slechts plaatsvinden indien:
a. er sprake is van ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte gedurende een periode van 36 maanden;
b. het na zorgvuldig onderzoek niet mogelijk is gebleken de ambtenaar binnen de gemeentelijke dienst passende arbeid op te dragen, als bedoeld in artikel 7:9.
4.1.3.
Op grond van artikel 8:5, derde lid, van de AR Leeuwarden betrekt het college bij het beoordelen van de vraag of sprake is van een situatie als bedoeld in het tweede lid het resultaat van de claimbeoordeling op grond van de WIA en de resultaten van een mogelijke herbeoordeling.
4.1.4.
Op grond van artikel 7:9, eerste lid, van de AR Leeuwarden is het college verplicht zo tijdig mogelijk zodanige maatregelen te treffen en voorschriften te geven als redelijkerwijs nodig is, opdat de ambtenaar, die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte of gebrek verhinderd is zijn arbeid te verrichten, in staat wordt gesteld de eigen arbeid of passende arbeid te verrichten.
4.1.5.
Op grond van 7:9, tweede lid, van de AR Leeuwarden bevordert het college, indien vaststaat dat de eigen arbeid niet meer kan worden verricht en binnen de openbare dienst van de gemeente geen passende arbeid voorhanden is, de inschakeling van de ambtenaar in passende arbeid buiten de openbare dienst van de gemeente.
4.2.
Appellante heeft aangevoerd dat niet is voldaan aan de in artikel 8:5, tweede lid, aanhef en onder a, van de AR Leeuwarden bedoelde voorwaarde dat sprake is van ongeschiktheid wegens ziekte gedurende een periode van 36 maanden. Volgens haar is op 19 december 2014 een nieuwe ziekteperiode is aangevangen, waardoor niet 12 mei 2014 maar 19 december 2014 als eerste ziektedag dient te worden aangemerkt. Dit betoog slaagt niet. Uit het oordeel van de Raad in de uitspraak van heden (zaaknummer 18/2923 e.v.) over de intrekking van de hersteldmelding per 19 november 2014 volgt dat appellante op 12 mei 2014 is uitgevallen met klachten van psychische aard en sinds die datum onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest.
4.3.
De Raad volgt appellante verder niet in haar standpunt dat het dagelijks bestuur geen zorgvuldig onderzoek heeft verricht als bedoeld in artikel 8:5, tweede lid, aanhef en onder b, van de AR Leeuwarden. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv van 10 april 2017 in het kader van de op 10 juli 2017 genomen beslissing op bezwaar inzake de WIA‑uitkering van appellante, blijkt dat de verzekeringsarts het standpunt van de bedrijfsarts volgt dat werkhervatting bij de eigen werkgever niet succesvol zal zijn, omdat er een zeer sterk wantrouwen is richting de werkgever in totaal. Dit wantrouwen staat los van enig persoon. Ook naar het oordeel van de Raad is daarom op goede gronden geconcludeerd dat passende arbeid binnen het gezagsbereik van het dagelijks bestuur is uitgesloten. Het betoog van appellante dat het dagelijks bestuur onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de mogelijkheden tot passende arbeid buiten de organisatie wordt evenmin gevolgd. Het dagelijks bestuur heeft BAN PersoneelsDiensten ingeschakeld om appellante te begeleiden bij het vinden van werk buiten de organisatie. De door BAN PersoneelsDiensten voorgestelde coaching is niet van de grond gekomen, omdat dit te veel energie vergde van appellante. Ook een concrete mogelijkheid van een stage bij een gemeente in Friesland heeft om die reden niet geleid tot het verrichten van passende arbeid. Vervolgens heeft appellante zelf contact gezocht met de gemeente Leeuwarden waarna een stage‑overeenkomst tot stand is gekomen en appellante op 21 oktober 2016 is gestart met een re‑integratie van 2 uur per dag. Een verdere opbouw van uren heeft niet plaatsgevonden. Bij een tussentijdse evaluatie op
2 december 2016 is geconcludeerd dat pas sprake kan zijn van een succesvolle re‑integratie als de procedures tegen de werkgever zijn afgerond of afgesloten. Appellante heeft zich vervolgens op 8 december 2016 ziekgemeld bij de gemeente Leeuwarden en BAN PersoneelsDiensten. Naar het oordeel van de Raad heeft het dagelijks bestuur onder deze omstandigheden voldaan aan de op hem rustende verplichting ingevolge artikel 7:9, tweede lid, van de AR Leeuwarden om te bevorderen dat appellante zou worden ingeschakeld in passende arbeid buiten de FUMO.
4.4.
Nu is voldaan aan de voorwaarden van artikel 8:5, tweede lid, van de AR Leeuwarden, was het dagelijks bestuur bevoegd appellante te ontslaan. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat het dagelijks bestuur niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van deze bevoegdheid. Het dagelijks bestuur heeft appellante bij het ontslagbesluit een loopbaanbudget van € 5.000,- aangeboden. Het betoog van appellante dat het ontslag niet mocht plaatsvinden zonder verdere financiële compensatie, omdat sprake is van arbeidsongeschiktheid in en door de dienst, wordt niet gevolgd. Verwezen wordt naar het oordeel van de Raad in de uitspraak van heden (zaaknummer 18/2923 e.v.) over de korting van de bezoldiging van appellante tijdens haar arbeidsongeschiktheid, waaruit volgt dat geen sprake is van arbeidsongeschiktheid in en door de dienst.
4.6.
Uit wat in 4.2 tot en met 4.4 is overwogen, volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas als voorzitter en H. Benek en J.C.F. Talman als leden, in tegenwoordigheid van Y. Itkal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2019.
(getekend) H. Lagas
(getekend) Y. Itkal

NW