ECLI:NL:CRVB:2019:2128

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 juni 2019
Publicatiedatum
2 juli 2019
Zaaknummer
16/7256 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekken en terugvorderen AIO-aanvulling; rechtmatigheid van bewijs verkregen in Turkije

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de rechtbank het beroep tegen het besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) ongegrond verklaarde. De Svb had het recht op AIO-aanvulling van appellanten ingetrokken en de ten onrechte ontvangen AIO-aanvulling teruggevorderd, omdat appellanten niet hadden gemeld dat zij eigenaar waren van onroerend goed in Turkije. De Raad voor de Rechtspraak heeft op 11 juni 2019 uitspraak gedaan. De Raad oordeelde dat de Svb terecht onderzoek had laten verrichten naar het vermogen van appellanten in Turkije, en dat het bewijs dat in Turkije was verkregen, niet in strijd was met Nederlands recht. De Raad stelde vast dat de enkele omstandigheid dat het bewijs naar Turks recht onrechtmatig zou zijn verkregen, niet betekent dat de Svb dit bewijs niet mocht gebruiken. Bovendien oordeelde de Raad dat er geen schending was van het recht op privacy van appellanten, zoals vastgelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De beroepsgronden van appellanten werden verworpen, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

16.7256 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 10 oktober 2016, 16/869 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant 1] en [appellant 2] , beiden te [woonplaats] (appellanten)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 11 juni 2019
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. E. Kaya, advocaat, hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingediend.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellanten hebben, desgevraagd, de Raad bij brief van 10 december 2018 laten weten in de uitspraak van 1 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2911, geen aanleiding te zien om hun gronden in hoger beroep te wijzigen dan wel aan te vullen.
Appellanten hebben toestemming gegeven om de zaak zonder zitting af te doen. De Svb heeft niet binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord. Vervolgens heeft de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvingen sedert 2 februari 2015 bijstand van de Svb op grond van de Participatiewet (PW) in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen
(AIO-aanvulling). Appellanten hebben op het door hen op 11 maart 2015 ingevulde formulier “Verblijf en vermogen buiten Nederland” (formulier) opgegeven eigenaar te zijn van een woning op het adres [adres] te Turkije. Naar aanleiding hiervan heeft de Svb een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van de appellanten verleende
AIO-aanvulling. In dat kader heeft het Bureau Attaché voor Sociale Zaken van de Nederlandse Ambassade in Turkije (Bureau Attaché) in opdracht van de Svb en met tussenkomst van het Internationaal Bureau Fraude van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (IBF), onderzoek laten verrichten naar bezit van onroerende zaken van appellanten in Turkije. De bevindingen van dat onderzoek zijn neergelegd in een onderzoeksverslag van 20 augustus 2015. Uit dit verslag komt het volgende naar voren. In het Kadaster in [gemeente] werd op 11 augustus 2015 geen registratie op naam van appellanten aangetroffen. Wel heeft een medewerker van het Kadaster aangegeven dat appellanten onroerende zaken op 25 maart 2015 hebben verkocht aan hun zoon. Dit betrof sinds
30 januari 2008 op naam van appellant en staande percelen landbouwgrond, een boomgaard en drie percelen bouwgrond waarvan twee percelen met daarop stenen woningen van twee verdiepingen plus opstallen. De waarde van deze onroerende zaken zijn door een lokale makelaar op 11 augustus 2015 getaxeerd op ten minste 266.385,46 Turkse Lira (omgerekend
€ 87.168,-).
1.2.
De Svb heeft in de onderzoeksresultaten aanleiding gezien om bij besluiten van 4 september 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 7 januari 2016 (bestreden besluit), het recht op AIO-aanvulling in te trekken vanaf 2 februari 2015 en de kosten van de ten onrechte ontvangen AIO-aanvulling over de periode van 2 februari 2015 tot en met augustus 2015 van appellanten terug te vorderen tot een bedrag van € 4.506,17. Aan deze besluitvorming heeft de Svb ten grondslag gelegd dat wegens de niet weggenomen onduidelijkheden over het vermogen van appellanten het recht op AIO-aanvulling vanaf 2 februari 2015 niet is vast te stellen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep hebben appellanten zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij hebben daarbij het in beroep ingenomen standpunt herhaald, erop neerkomend dat de Svb niet bevoegd was onderzoek in Turkije te verrichten bij gebrek aan expliciete toestemming van de Turkse autoriteiten hiervoor. Dit volgt volgens appellanten uit artikel 20 van de Turkse Grondwet en de artikelen 135 tot en met 137 van het Turkse Wetboek van Strafrecht. Ter onderbouwing van dit standpunt hebben appellanten in hoger beroep een brief van het Ministerie van Milieu en Stedenbouw, Afdelingsdirectoraat Eigendomsbewijzen en Kadaster van [adres] van 18 oktober 2016 overgelegd, waaruit volgens appellanten blijkt, dat een ambtenaar van het Kadaster in strijd met interne werkinstructies informatie aan een medewerker van Bureau Attaché heeft verstrekt. Tevens is bij de uitvoering van het onderzoek gehandeld in strijd met de Turkse wetgeving ter bescherming van de privacy. Tot slot hebben appellanten aangevoerd dat het onderzoek door het Bureau Attaché een onaanvaardbare inbreuk vormt op het recht op eerbiediging van het privéleven als bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Het voorgaande leidt volgens appellanten tot de conclusie dat de Svb zich bij de besluitvorming niet heeft mogen baseren op de onderzoeksbevindingen zoals neergelegd in het rapport van het Bureau Attaché.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Strijd met Turkse wetgeving
4.1.
In zijn uitspraak van 1 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2911, heeft de Raad overwogen dat geen regel van Nederlands recht, daaronder begrepen verdragenrecht, voorschrijft dat bewijs, vergaard door, in opdracht of onder verantwoordelijkheid van Nederlandse bestuursorganen, naar Turks recht rechtmatig moet zijn verkregen. Op grond van het Nederlandse recht dient wel, indien daartoe gronden worden opgeworpen, de toets te worden aangelegd of het gebruik van dat bewijs niet in strijd is met regels van internationaal verdragenrecht of anderszins indruist tegen wat van een behoorlijk bestuursorgaan mag worden verwacht. In dezelfde uitspraak is overwogen dat niet kan worden gezegd, dat het gebruik van bewijs, dat op verzoek van en aan personen, werkzaam bij of voor de Svb, is verkregen zozeer indruist tegen wat van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht dat dit gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht. De enkele omstandigheid dat de afgifte van dat bewijs naar Turks recht onrechtmatig zou zijn, wat daarvan ook zij, is daartoe onvoldoende. Gelet hierop is de door appellanten overgelegde brief van 18 oktober 2016 niet van belang en behoeft die geen verdere bespreking. Appellanten hebben voorts, hoewel hiertoe uitgenodigd, geen andere gronden aangevoerd dan gelijkluidend aan de gronden die zijn beoordeeld in de hiervoor genoemde uitspraak. Geen grond bestaat om in deze procedure tot een ander oordeel te komen.
Schending artikel 8 van het EVRM
4.2.
In de uitspraak van 1 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2914, rechtsoverweging 4.4, heeft de Raad uitvoerig gemotiveerd op grond waarvan hij tot het oordeel komt dat het onderzoek door Bureau Attaché, zoals ook in het onderhavige geval is geschied, voldoet aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit, zodat de inbreuk op het respect voor het privéleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM, gerechtvaardigd was. Appellanten hebben geen andere gronden aangevoerd dan gelijkluidend aan de gronden die zijn beoordeeld in de hiervoor genoemde uitspraak. Wat dit onderdeel betreft bestaat evenmin grond om in deze procedure tot een ander oordeel te komen.
4.4.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat de beroepsgronden, erop neerkomend dat de gegevens uit het onderzoek in Turkije onrechtmatig zijn verkregen, niet slagen. Hieruit vloeit voort dat het hoger beroep ook niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van
R.B.E. van Nimwegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
11 juni 2019.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) R.B.E. van Nimwegen
md