ECLI:NL:CRVB:2019:2121
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstandsuitkering na verzuim in het overleggen van bankafschriften
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de intrekking van zijn bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Appellant ontving bijstand op grond van de Participatiewet (PW) en werd door het college verzocht om bankafschriften over te leggen. Appellant is echter meerdere keren niet verschenen op de gesprekken en heeft de gevraagde bankafschriften niet tijdig overgelegd. Het college heeft daarop besloten om de bijstand met terugwerkende kracht in te trekken en de gemaakte kosten terug te vorderen. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak beoordeeld. De Raad overweegt dat appellant geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen de opschorting van zijn bijstandsrecht, waardoor alleen de intrekking van de bijstand ter beoordeling voorligt. De Raad stelt vast dat appellant verzuimd heeft om de gevraagde gegevens binnen de gestelde termijn te verstrekken en dat hem hiervan een verwijt kan worden gemaakt. De Raad oordeelt dat de intrekking van de bijstand niet onredelijk is, gezien het belang van de bankafschriften voor de beoordeling van het recht op bijstand.
De Raad concludeert dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, aangezien de financiële gevolgen voor appellant voortkomen uit de intrekking van de bijstand en niet uit de terugvordering zelf. De aangevallen uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.