ECLI:NL:CRVB:2014:2887
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand op grond van schending inlichtingenverplichting en autotransacties
In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand aan appellanten op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) vanwege schending van de inlichtingenverplichting. Appellanten ontvingen sinds 19 december 2008 bijstand, maar er ontstond twijfel over de rechtmatigheid hiervan na een bestandsvergelijking door de Sociale Recherche. Deze ontdekking leidde tot een onderzoek waarbij appellanten werden verzocht om bankafschriften over te leggen. De appellanten hebben echter niet alle gevraagde gegevens binnen de gestelde termijn verstrekt, wat resulteerde in de opschorting van hun bijstandsrecht en uiteindelijk de intrekking van de bijstand over bepaalde maanden. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Zutphen, die het beroep van appellanten ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat appellanten niet aannemelijk hadden gemaakt dat zij niet in staat waren om de gevraagde bankgegevens tijdig te verstrekken. Bovendien werd vastgesteld dat de appellanten niet voldoende bewijs hadden geleverd dat hun transacties met voertuigen geen invloed hadden op hun recht op bijstand. De Raad concludeerde dat de intrekking van de bijstand per 18 november 2010 rechtmatig was, omdat appellanten niet voldaan hadden aan hun verplichtingen en geen relevante gegevens hadden overgelegd. De uitspraak werd gedaan op 26 augustus 2014.