ECLI:NL:CRVB:2019:2120
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens gezamenlijke huishouding en financiële verstrengeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de intrekking van bijstand voor appellante, die een aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet (PW) had ingediend. De gemeente Noordoostpolder had aanvankelijk bijstand toegekend, maar na een anonieme tip dat appellante samenwoonde met haar verhuurder, X, werd er een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellante en X een gezamenlijke huishouding voerden, wat de basis vormde voor de intrekking van de bijstand.
De Raad heeft vastgesteld dat appellante en X hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden en dat er sprake was van financiële verstrengeling die verder ging dan een zuiver zakelijke relatie. Appellante had een huurprijs van €600,- per maand, waarvan zij €200,- terugkreeg voor boodschappen, en de overige €400,- werd samen besteed. Dit wijst op een wederzijdse zorg die voldoet aan de criteria voor een gezamenlijke huishouding volgens de PW.
Appellante voerde aan dat zij en X geen gezamenlijke huishouding voerden omdat zij een zelfstandige woonruimte huurde. De Raad oordeelde echter dat de woonruimte van appellante niet als zelfstandig kon worden aangemerkt, omdat zij geen eigen toegang had en de woonfuncties werden gedeeld. De rechtbank had terecht geoordeeld dat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden door de financiële verstrengeling niet te melden. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.