ECLI:NL:CRVB:2019:212

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 januari 2019
Publicatiedatum
23 januari 2019
Zaaknummer
16/7860 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering en geschiktheid voor geselecteerde functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Gelderland. De appellant, die sinds 1992 in Nederland werkt, ontving een WIA-uitkering die op 20 juli 2015 werd ingetrokken door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) omdat zijn arbeidsongeschiktheid onder de 35% was vastgesteld. Appellant stelde dat zijn gezondheidstoestand was verslechterd door knieklachten en psychische klachten, en dat hij meer beperkingen had dan door de verzekeringsartsen waren aangenomen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) voldoende rekening hield met de gezondheidsproblemen van appellant.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten, maar de Raad oordeelde dat de gronden in hoger beroep niet nieuw waren en dat de rechtbank de juiste conclusies had getrokken. De Raad bevestigde dat de geselecteerde functies geschikt waren voor appellant, ondanks zijn beperkte beheersing van de Nederlandse taal. De Raad benadrukte dat iemand met beperkte taalvaardigheid doorgaans in staat is om eenvoudige productiematige functies te vervullen, vooral gezien het feit dat appellant eerder als meewerkend voorman had gewerkt. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.7860 WIA

Datum uitspraak: 23 januari 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland
van 10 november 2016, 16/222 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K. Aslan, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2018. Voor appellant is mr. Aslan verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.K. Affia.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als fulltime machinebediener/inpakker. Het Uwv heeft vastgesteld dat voor appellant met ingang van 24 januari 2012 recht is ontstaan op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 43,06%. Met ingang van 24 april 2014 ontvangt appellant een WGA‑vervolguitkering. Appellant heeft zich vervolgens tot het Uwv gewend en gesteld dat zijn gezondheidstoestand vanwege toegenomen knieklachten en psychische klachten met ingang van 1 mei 2014 is verslechterd.
1.2.
Bij besluit van 19 mei 2015 heeft het Uwv de aan appellant toegekende uitkering met ingang van 20 juli 2015 ingetrokken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedraagt. Bij besluit van 1 december 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. Alle naar voren gebrachte klachten, te weten psychische klachten, knieklachten, diabetes en hoge bloeddruk, en de bijwerkingen van de door appellant gebruikte medicijnen zijn op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de medische beoordeling. Dat geldt ook voor de eigen bevindingen uit psychisch/lichamelijk onderzoek en voor de in het dossier aanwezige informatie van psychiater M. Catak van 29 oktober 2015. Er is geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsartsen aspecten van de gezondheidstoestand van appellant hebben gemist. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat de medische belastbaarheid van appellant op 20 juli 2015, zoals verwoord in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 17 december 2014, in de rapporten op inhoudelijk overtuigende wijze is gemotiveerd. Dat appellant meer beperkingen heeft, heeft hij niet met medische stukken onderbouwd. Voor een urenbeperking bestaat geen aanleiding omdat bij appellant geen sprake is van een ernstige depressie, maar van een dysthyme stoornis. Appellant moet op de datum in geding daarom in staat worden geacht arbeid te verrichten die in overeenstemming is met de voor hem vastgestelde medische belastbaarheid, zoals verwoord in de FML van 17 december 2014. In beroep heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in een rapport van 29 februari 2016, na schriftelijk overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep en mede op basis van nadere informatie van de arbeidskundig analist, een reactie op de beroepsgronden gegeven. Naar het oordeel van de rechtbank is hierin voldoende gemotiveerd dat de belasting in de geselecteerde functies de vastgestelde medische belastbaarheid van appellant niet overschrijdt. Uit informatie van zijn voormalige werkgever is gebleken dat appellant als machinebediener mondeling en schriftelijk Nederlandstalige informatie kreeg. Daarmee voldoet hij aan de eisen op dit punt in de geselecteerde functies. Van gevaarlijke werkplekken is geen sprake. Het risico van werken met een soldeerbout in de functie productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) is beperkt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangegeven dat met ‘afgeleid door anderen’ wordt bedoeld dat appellant niet in een hectische omgeving kan werken waarbij anderen steeds een beroep op hem doen. Gelet hierop en de nadere informatie van de arbeidskundig analist over de werkomgeving van de geselecteerde functies, moet appellant ook in dit opzicht in staat worden geacht deze functies te verrichten.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep, evenals in beroep, aangevoerd dat hij meer beperkingen heeft dan de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Zo is onvoldoende rekening gehouden met zijn persoonlijkheids- en impulsregulatieproblematiek waardoor hij niet in staat is om met anderen samen te werken, ook niet met een eigen, van te voren afgebakende deeltaak. Zijn agressiviteit, prikkelbaarheid en woedeaanvallen kunnen op de werkvloer een gevaar opleveren voor zijn collega’s. Verder is onvoldoende rekening gehouden met de bijwerkingen van de medicijnen die hij gebruikt. Appellant kan hierdoor geen werkzaamheden verrichten die een persoonlijk risico opleveren, zoals het werken met een soldeerbout of werken achter een lopende band. Ook is onvoldoende rekening gehouden met zijn lichamelijke klachten, zoals zijn knieklachten, hoge bloeddruk en diabetes. Ten onrechte is geen urenbeperking aangenomen. Appellant heeft een energietekort door slaapproblemen zodat een urenbeperking, ook overeenkomstig de Standaard verminderde arbeidsduur, is aangewezen. Appellant heeft aangevoerd dat hij niet geschikt is voor de functies productiemedewerker (SBC‑code 111180) en wikkelaar (SBC‑code 267050) omdat bij deze functies mondelinge en schriftelijke instructies worden gegeven en hij de Nederlandse taal onvoldoende beheerst. Bovendien is appellant volgens de FML aangewezen op werk waarbij hij niet wordt afgeleid door activiteiten van anderen, terwijl hij bij deze functies in een ruime productiehal aan een werktafel binnen een groep van drie tot zes personen moet werken.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden in hoger beroep zijn een herhaling van wat appellant in beroep heeft aangevoerd. Er is geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank. De overwegingen van de rechtbank worden geheel onderschreven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 27 november 2015 het gestelde in de brieven van 16 januari 2015 en van 9 oktober 2015 van Catak inzichtelijk besproken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat met de beperkingen in de FML op het gebied van contact met klanten, samenwerken, conflicthantering, handelingstempo, deadlines en afleiding door anderen, voldoende rekening is gehouden met de persoonlijkheidsproblematiek van appellant. Uit de brief van 9 oktober 2015 kan niet worden afgeleid dat appellant aangewezen is op volledig solistische werkzaamheden. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende toegelicht waarom er geen indicatie is om bij appellant een urenbeperking aan te nemen. Appellant heeft ook in hoger beroep geen medische gegevens overgelegd op grond waarvan moet worden aangenomen dat de beperkingen niet juist zijn vastgesteld.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de FML is er geen aanleiding voor de conclusie dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn voor appellant. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 juli 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX1509) kan ook iemand met een beperkte lees- en taalvaardigheid in de Nederlandse taal doorgaans in staat worden geacht eenvoudige productiematige functies te vervullen. Nu er in de geselecteerde functies geen verdergaande vereisten worden gesteld aan schrijven of lezen moet appellant in staat worden geacht deze functies te vervullen. In dit verband is niet zonder betekenis dat appellant sinds 1992 in Nederland heeft gewerkt en bij zijn laatstelijk verrichte werkzaamheden ook als meewerkend voorman heeft gewerkt.
4.3.
Gelet op wat is overwogen onder 4.1 en 4.2 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd voor zover aangevochten.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van O.V. Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2019.
(getekend) E. Dijt
(getekend) O.V. Vries

LO