ECLI:NL:CRVB:2019:212
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WIA-uitkering en geschiktheid voor geselecteerde functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Gelderland. De appellant, die sinds 1992 in Nederland werkt, ontving een WIA-uitkering die op 20 juli 2015 werd ingetrokken door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) omdat zijn arbeidsongeschiktheid onder de 35% was vastgesteld. Appellant stelde dat zijn gezondheidstoestand was verslechterd door knieklachten en psychische klachten, en dat hij meer beperkingen had dan door de verzekeringsartsen waren aangenomen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) voldoende rekening hield met de gezondheidsproblemen van appellant.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten, maar de Raad oordeelde dat de gronden in hoger beroep niet nieuw waren en dat de rechtbank de juiste conclusies had getrokken. De Raad bevestigde dat de geselecteerde functies geschikt waren voor appellant, ondanks zijn beperkte beheersing van de Nederlandse taal. De Raad benadrukte dat iemand met beperkte taalvaardigheid doorgaans in staat is om eenvoudige productiematige functies te vervullen, vooral gezien het feit dat appellant eerder als meewerkend voorman had gewerkt. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.