ECLI:NL:CRVB:2019:2074

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 juni 2019
Publicatiedatum
27 juni 2019
Zaaknummer
17/6848 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van een appellant na een Eerstejaars ZW-beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die als snackbarmedewerker werkzaam was, had zich op 10 november 2014 ziek gemeld met rug- en hoofdpijnklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had appellant in eerste instantie in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Echter, na een Eerstejaars ZW-beoordeling concludeerde een verzekeringsarts dat appellant belastbaar was met inachtneming van bepaalde beperkingen. De arbeidsdeskundige stelde vast dat appellant in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen, wat leidde tot de beëindiging van zijn ZW-uitkering per 10 december 2015.

De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de rapporten van de verzekeringsarts geen inconsistenties vertoonden. In hoger beroep herhaalde appellant zijn gronden, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank de beroepsgronden afdoende had besproken en overtuigend had gemotiveerd waarom deze niet slagen. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren voor een andersluidend oordeel. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de belastbaarheid van appellant in de geselecteerde functies niet werd overschreden, en dat de gegevens in het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) als juist konden worden aangenomen.

De uitspraak werd gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van W.M. Swinkels als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 20 juni 2019.

Uitspraak

17.6848 ZW

Datum uitspraak: 20 juni 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
6 september 2017, 16/2492 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. Wattilete, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2019. Namens appellant is
mr. E. Tahitu verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Z. Seyban.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als snackbarmedewerker. Op 10 november 2014 heeft hij zich ziek gemeld met rug- en hoofdpijnklachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een Eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 oktober 2015. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vier functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 100% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 5 november 2015 de ZW-uitkering van appellant met ingang 10 december 2015 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 26 februari 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Gelet op de verrichte onderzoeksactiviteiten door het Uwv heeft de rechtbank geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen inconsistenties bevatten en concludent zijn. Volgens de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beschikbare medische informatie uitdrukkelijk bij zijn oordeel betrokken en inzichtelijk en deugdelijk gemotiveerd waarom geen aanleiding bestaat om in de FML meer beperkingen aan te nemen voor onder andere de hartklachten van appellant. Verder heeft de rechtbank overwogen dat niet is gebleken dat de belastbaarheid van appellant in de geselecteerde functies wordt overschreden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv op goede gronden de ZW-uitkering van appellant met ingang van 10 december 2015 beëindigd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant staande gehouden dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de omvang en de ernst van zijn beperkingen niet juist heeft gewaardeerd en hij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet kan verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Appellant heeft in hoger beroep in essentie dezelfde gronden aangevoerd als in beroep. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant afdoende besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen van de aangevallen uitspraak worden onderschreven. In wat in hoger beroep is aangevoerd zijn geen aanknopingspunten te vinden voor een andersluidend oordeel. Daarbij is betrokken dat appellant zijn standpunt in hoger beroep niet nader heeft onderbouwd met medische gegevens. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
Appellant heeft ter zitting kanttekeningen geplaatst bij zijn medische geschiktheid voor de geselecteerde functies. Appellant wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat uit de functiebeschrijvingen onvoldoende blijkt welke belasting in de geselecteerde functies optreedt. Voor zover appellant twijfelt aan de juistheid van de in het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) opgenomen functiebeschrijvingen en functiebelastingen, geldt naar vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 14 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:119) dat mag worden uitgegaan van de juistheid van CBBS-gegevens, tenzij die voldoende gemotiveerd worden bestreden of indien de rechter zelf twijfelt aan de juistheid van deze gegevens. Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de gegevens in het Resultaat functiebeoordeling wordt met de rechtbank geoordeeld dat de belastbaarheid van appellant in de geselecteerde functies niet wordt overschreden.
5. Uit overwegingen 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M Weyers, in tegenwoordigheid van W.M. Swinkels als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2019.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) W.M. Swinkels

VC