ECLI:NL:CRVB:2019:205

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 januari 2019
Publicatiedatum
22 januari 2019
Zaaknummer
16/1281 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsverlening wegens niet gemelde woning in het buitenland

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstandsverlening aan appellant, die samen met zijn echtgenote bijstand ontving van de Sociale verzekeringsbank (Svb). De Svb heeft de bijstandsverlening ingetrokken omdat appellant en zijn echtgenote niet hebben gemeld dat zij eigenaar zijn van een woning in Turkije. De Raad voor de Rechtspraak heeft vastgesteld dat appellant de waarde van de woning niet aannemelijk heeft gemaakt en dat de fiscale waarde niet gelijk is aan de economische waarde. De Svb heeft de AIO-aanvulling van appellant en zijn echtgenote met terugwerkende kracht ingetrokken en een bedrag van € 40.615,10 teruggevorderd. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar de Svb heeft deze ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de eerdere uitspraak bevestigd, omdat appellant en zijn echtgenote hun inlichtingenverplichting hebben geschonden door de woning niet te melden. De Raad oordeelt dat de waardeverklaring van de woning onvoldoende is om de waarde vast te stellen en dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. De uitspraak is gedaan op 22 januari 2019.

Uitspraak

16.1281 WWB

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 20 januari 2016, 15/863 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 22 januari 2019
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A. Seme, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Seme en vergezeld door zijn zoon. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Zuidersma. Als tolk is verschenen E. Battaloglu.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant en zijn echtgenote ontvingen vanaf 26 april 2005, met een korte onderbreking in 2008, bijstand van het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad (Zaanstad) ingevolge de Wet werk en bijstand ter aanvulling op een onvolledig ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet. Vanaf 1 januari 2010 heeft de Svb die bijstandsverlening overgenomen van Zaanstad en voortgezet in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling).
1.2.
Appellant en zijn echtgenote hebben op 9 mei 2013 het door de Svb toegezonden formulier ‘Verblijf buiten Nederland’ ingevuld en ondertekend retour gestuurd. Op dit formulier hebben zij vermeld dat zij van plan zijn om van 26 mei 2013 tot 26 oktober 2013 in het buitenland te verblijven, dat zij dan zullen verblijven op het adres [adres] en dat appellant mede-eigenaar is van de woning op dat adres (woning in Turkije). Vervolgens heeft de Svb de betaling van de AIO-aanvulling van appellant en zijn echtgenote met ingang van 1 juni 2013 geblokkeerd en appellant en zijn echtgenote bij brief van 23 mei 2013 verzocht om nadere gegevens te verstrekken over de woning in Turkije, waaronder gegevens over de datum waarop zij in het bezit zijn gekomen van deze woning, wat de huidige waarde daarvan is en met welke personen zij de woning bezitten. Appellant heeft naar aanleiding van dit verzoek en de herhaalde herinneringen daaraan in de periode van juni 2013 tot en met maart 2014 diverse malen telefonisch contact opgenomen met de Svb. Daarbij heeft appellant onder meer laten weten dat het gaat om een woning van drie verdiepingen die hij en zijn broer hebben geërfd van hun vader, dat de woning in de jaren ‘70 is gebouwd, dat de waarde van de woning niet bekend is, dat de woning niets waard is en dat zijn broer niet wil meewerken aan een onderzoek.
1.3.
Bij besluit van 3 januari 2014 heeft de Svb de AIO-aanvulling van appellant en zijn echtgenote met ingang van 26 augustus 2013 ingetrokken op de grond dat zij vanaf die datum langer in het buitenland hebben verbleven dan de toegestane dertien weken. Appellant en zijn echtgenote hebben tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.
1.4.
Bij besluit van 16 april 2014 heeft de Svb de aanvullende bijstand van appellant en zijn echtgenote over de periode van 26 april 2005 tot en met 31 december 2009 en de
AIO-aanvulling vanaf 1 januari 2010 ingetrokken. Bij afzonderlijk besluit van 16 april 2014 heeft de Svb de over de periode van 26 april 2005 tot en met 31 mei 2013 gemaakte kosten van aanvullende bijstand en AIO-aanvulling van appellant en zijn echtgenote teruggevorderd tot een bedrag van in totaal € 40.615,10. Aan deze besluiten heeft de Svb ten grondslag gelegd dat appellant en zijn echtgenote vermogen hebben in de vorm van een woning in Turkije en dat zij geen gehoor hebben gegeven aan het verzoek om de waarde van de woning kenbaar te maken en/of andere gegevens te verstrekken waarmee die waarde kan worden vastgesteld.
1.5.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten. Tijdens de hoorzitting heeft appellant onder meer het volgende verklaard. Hij is juridisch mede-eigenaar van de woning in Turkije. In 1978 heeft hij samen met zijn broer een stuk grond gekocht. Appellant is voor 2/3e deel daarvan eigenaar en zijn broer voor 1/3e deel. Appellant en zijn broer hebben een woning op de grond gezet in de periode dat appellant nog werkte. Appellant werd arbeidsongeschikt en kon daardoor zijn financiële verplichtingen niet meer voldoen. Zijn broer nam vanaf dat moment alle kosten voor zijn rekening, waardoor appellant geld was verschuldigd aan zijn broer. In 2002 escaleerde de zaak en heeft appellant een schuldbekentenis laten opstellen. De schuld bedroeg 70.000 Turkse Lira (TL). Appellant heeft van deze schuld niets kunnen aflossen. Bij het opmaken van de schuldbekentenis heeft appellant de sleutel van de woning moeten inleveren. Wettelijk gezien is appellant nog wel deels eigenaar. De band met zijn broer is niet goed meer. Tijdens de hoorzitting heeft appellant een aantal documenten overgelegd, waaronder een schriftelijke verklaring, met als dagtekening 21 augustus 2002, ondertekend door appellant, zijn broer en twee getuigen (schuldverklaring). In de Nederlandse vertaling daarvan staat het volgende:
“Hierbij verklaar en zeg ik toe, in tegenwoordigheid van onderstaande getuigen, dat ik een schuld in contanten heb van 70.000 TRY aan [naam] [...]; dat ik deze schuld al sinds vele jaren niet heb kunnen afbetalen; alsmede dat ik mijn betreffende schuld de komende jaren zal afbetalen.”
Voorts heeft appellant onder meer een schriftelijk verzoek van hem van 7 juli 2014 aan het gemeentebestuur van [gemeente] overgelegd om de fiscale waarde van zijn appartement nr. 1 op het onder 1.2 genoemde adres te verstrekken. Op dit verzoek is handgeschreven en ondertekend door twee medewerkers van deze gemeente - in de Nederlandse vertaling - vermeld: “De fiscale vastgoedwaarde 2014 van de onroerende zaak [...] bedraagt 24.191,75 TRY” (waardeverklaring).
1.6.
Bij besluit van 12 januari 2015 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar tegen de besluiten van 16 april 2014 ongegrond verklaard. De Svb heeft aan het bestreden besluit, kort weergegeven, het volgende ten grondslag gelegd. Appellant en zijn echtgenote hebben de op hen rustende inlichtingenverplichting geschonden door van het bezit van de woning in Turkije geen melding te maken aan Zaanstad en de Svb. De waardeverklaring is onvoldoende om de waarde van de woning in Turkije vanaf 26 april 2005 vast te stellen. Als gevolg daarvan kan het recht op aanvullende bijstand en AIO-aanvulling vanaf die datum niet worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden, zoals ter zitting gehandhaafd, tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Gelet op de intrekking van de AIO-aanvulling per 26 augustus 2013, loopt de te beoordelen periode in dit geval van 26 april 2005 tot en met 25 augustus 2013.
4.2.
Niet in geschil is dat appellant in deze periode samen met zijn broer eigenaar was van een woning in Turkije. Verder staat vast dat appellant en zijn echtgenote hiervan geen melding hebben gemaakt bij Zaanstad en - tot 9 mei 2013 - ook niet bij de Svb en dat zij niet hebben voldaan aan het verzoek van de Svb om (waarde)gegevens over deze woning te verstrekken. Hiermee is gegeven dat appellant en zijn echtgenote de op hen rustende wettelijke inlichtingenverplichting hebben geschonden.
4.3.
Appellant heeft in de eerste plaats aangevoerd dat uit de schuldverklaring volgt dat hij in de te beoordelen periode niet over de woning in Turkije kon beschikken. Deze beroepsgrond slaagt niet. De schuldverklaring zegt immers niets over de beschikkingsmacht over de woning, maar geeft alleen weer de verklaring van appellant dat en tot welke hoogte hij in augustus 2002 een schuld aan zijn broer had.
4.4.
Voorts heeft appellant aangevoerd dat, gelet op de waardeverklaring, de waarde van de woning in Turkije - en daarmee ook het recht op aanvullende bijstand en
AIO-aanvulling - wel kan worden vastgesteld. Daarnaast moet bij de vaststelling van het vermogen rekening worden gehouden met de schuld aan zijn broer van 70.000 TL.
4.5.
Deze beroepsgronden slagen niet. Zoals onder 4.2 is overwogen, hebben appellant en zijn echtgenote de op hen rustende wettelijke inlichtingenverplichting geschonden door geen melding te maken van de woning in Turkije. Het is dan aan hen om objectieve en verifieerbare gegevens te verstrekken over de waarde en de waardeontwikkeling van de woning in Turkije vanaf 26 april 2005. De waardeverklaring kan niet als een zodanig gegeven worden aangemerkt. De fiscale waarde van de woning in Turkije in 2014 zegt immers niets over de economische waarde van deze woning vanaf 26 april 2005. Dit betekent dat het vermogen van appellant en zijn echtgenote in de te beoordelen periode niet kan worden vastgesteld. In deze situatie is het niet mogelijk om, anders dan appellant voorstaat, de bezitting te salderen met de door appellant opgevoerde schuld aan zijn broer, wat daar verder ook van zij.
4.6.
Ten slotte heeft appellant aangevoerd dat in zijn geval sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien. Hij verwijst hiervoor naar medische gegevens, waaruit blijkt dat zijn gezondheidssituatie heel slecht is, en naar de stress die hij ondervindt naar aanleiding van de hier voorliggende besluitvorming en de procedure daarover. Ook heeft appellant gewezen op zijn minimale gezinsinkomen.
4.7.
Deze beroepsgrond slaagt ook niet. Dringende redenen om van terugvordering af te zien, kunnen slechts zijn gelegen in onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen van een terugvordering voor de betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn medische klachten het gevolg zijn van, of in onaanvaardbare mate zijn verergerd door de terugvordering. Zoals hij ter zitting heeft erkend, is er geen verband tussen zijn medische klachten en de terugvordering. Dat appellant stress ondervindt, is op zichzelf onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van dringende redenen in de hiervoor bedoelde zin. Wat de financiële situatie van appellant betreft, is bovendien van betekenis dat hij bij de invordering de bescherming geniet, of deze zo nodig kan inroepen, van de regels van de beslagvrije voet als neergelegd in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Ter zitting is gebleken dat de Svb tot op heden niet heeft ingevorderd.
4.8.
Uit 4.2 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens als voorzitter en J.T.H. Zimmerman en M. Schoneveld als leden, in tegenwoordigheid van J.M.M. van Dalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2019.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) J.M.M. van Dalen
md