ECLI:NL:CRVB:2019:2012

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 juni 2019
Publicatiedatum
24 juni 2019
Zaaknummer
19/25 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ambtenarenrecht en tijdelijke tewerkstelling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 juni 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de korpschef van politie. Appellant, die werkzaam was in de functie van Senior [naam functie 1], had hoger beroep ingesteld tegen een besluit van de korpschef waarin zijn verzoek om plaatsing in de door hem geambieerde functie van [naam functie 3], gewaardeerd op schaal 6, was afgewezen. De korpschef stelde dat appellant niet voldeed aan de criteria die in de Notitie Tijdelijke Tewerkstelling in fase 2 waren vastgesteld, omdat hij niet had aangetoond dat hij gedurende drie jaren voorafgaand aan de peildatum van 1 juli 2016 de functie van [naam functie 3] ononderbroken en in volle omvang had verricht. De rechtbank Noord-Nederland had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.

De Raad heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat hij niet voldoet aan de voorwaarden die in de Notitie zijn gesteld. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank overgenomen en benadrukt dat de werkzaamheden die appellant heeft verricht, niet afwijken van zijn LFNP-functie en korpsfunctie. De Raad heeft vastgesteld dat de korpschef terecht heeft geweigerd om appellant te plaatsen in de door hem geambieerde functie, omdat er geen sprake was van opgedragen werkzaamheden die afwijken van de toegekende LFNP functie en de oude korpsfunctie. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19.25 AW

Datum uitspraak: 20 juni 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
20 november 2018, 17/1963 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.H. Welter hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 mei 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Welter. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. H.J. de Wit.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam in de korpsfunctie Senior [naam functie 1] , Secretariaat basiseenheid, gewaardeerd op schaal 5, met plaats van tewerkstelling [plaatsnaam 1] .
1.2.
Bij besluit van 1 december 2015 heeft de korpschef de oorspronkelijke functie van appellant vastgesteld op de functie van [naam functie 2] , gewaardeerd op
schaal 5, de LFNP-functie waarnaar appellant op 1 december 2012 is overgegaan.
1.3.
Nadat de korpschef zijn voornemen hiertoe kenbaar had gemaakt en appellant hierop zijn zienswijze had gegeven, heeft hij bij besluit van 10 juni 2016, overeenkomstig het advies van de Plaatsingsadviescommissie (PAC), appellant als functievolger met ingang van 1 juli 2016 geplaatst in de functie van [naam functie 2] , gewaardeerd in salarisschaal 5, met plaats van tewerkstelling [plaatsnaam 2] .
1.4.
Bij besluit van 19 april 2017 (bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar tegen het besluit van 10 juni 2016, deels in afwijking van het advies van de bezwaaradviescommissie, ongegrond verklaard. De korpschef heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat bij de functievergelijking de juiste LFNP-functie is gehanteerd. De door appellant gewenste functie van [naam functie 3] , gewaardeerd in schaal 6, voldoet niet aan de criteria omdat appellant functievolger is en met de door hem geambieerde functie geen horizontale plaatsing wordt bewerkstelligd, zodat niet wordt voldaan aan de plaatsingsregels. Anders dan de bezwaaradviescommissie is de korpschef voorts van mening dat appellant niet voldoet aan de in de Notitie Tijdelijke Tewerkstelling in fase 2 (Notitie) gestelde criteria, zodat appellant geen aanspraak kan maken op plaatsing in de door hem geambieerde functie op grond van de Notitie, omdat de door appellant verrichtte werkzaamheden volledig vallen onder de ‘eigen’ korpsfunctie.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe, samengevat, overwogen dat appellant niet heeft aangetoond dat hij gedurende drie jaren voorafgaand aan de peildatum van 1 juli 2016 de functie van [naam functie 3] ononderbroken en in volle omvang heeft verricht en is niet gebleken van waarneming dan wel van een tijdelijke tewerkstelling. Appellant voldoet aldus niet aan de voorwaarden die in de Notitie worden gesteld om hem in aanmerking te laten komen voor plaatsing op basis van de Notitie in de door hem geambieerde functie van [naam functie 3] , gewaardeerd op schaal 6. De korpschef heeft dan ook mogen weigeren om toepassing te geven aan de in de Notitie gegeven uitwerking van de in artikel 55v van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) neergelegde hardheidsclausule.
3. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het kader en de van toepassing zijnde regelgeving betreffende dit hoger beroep verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 21 juni 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1843.
4.2.
Het geschil spitst zich (ook) in hoger beroep toe op de vraag of appellant een geslaagd beroep toekomt op de Notitie, zoals aangevuld met de Aanvulling werkinstructie inzake Tijdelijke tewerkstellingen in de periode tot 1 juli 2016 (Aanvulling), en of er op die grond aanleiding bestaat om hem te plaatsen op de door hem geambieerde functie van [naam functie 3] , gewaardeerd op schaal 6.
4.3.
In artikel 55v van het Barp is bepaald dat indien de toepassing van hoofdstuk VII.b (Voorzieningen bij reorganisaties) of de nadere regels ter uitvoering van dit hoofdstuk in individuele gevallen leidt tot onbillijkheden van overwegende aard of indien er sprake is van een bijzondere situatie van een individuele herplaatsingskandidaat, het bevoegd gezag, na afweging van de belangen van het individu en van de organisatie, kan afwijken van dit hoofdstuk of van de nadere regels ter uitvoering van dit hoofdstuk.
4.4.
De Notitie en de Aanvulling vormen een uitwerking van de in artikel 55v van het Barp neergelegde hardheidsclausule voor situaties waarin een medewerker gedurende fase 1 van de reorganisatie (dus tot juli 2016) gedurende een periode van drie jaar tijdelijk was tewerkgesteld in een andere functie. Om in aanmerking te komen voor plaatsing in de gewenste functie dient aan vier cumulatieve criteria te worden voldaan:
- De betrokkene dient de door hem gevraagde LFNP-functie gedurende minimaal drie jaar voorafgaand aan 1 juli 2016 ononderbroken te hebben uitgeoefend. Volgens de Aanvulling moet de vraag of de gewenste functie daadwerkelijk is uitgevoerd, worden beantwoord aan de hand van de niveaubepalende elementen van die functie. Noodzakelijk is dat vastgesteld wordt dat door het uitoefenen van de tijdelijke werkzaamheden in overwegende mate is voldaan aan de niveaubepalende elementen van de andere functie. Deze zijn omschreven in het onderdeel “kern van de functie” in de betrokken LFNP-functie.
- De tewerkstelling dient schriftelijk te kunnen worden onderbouwd door de medewerker.
- De gewenste functie moet zijn ingericht in de nieuwe formatie. Er moet dus sprake zijn van werkzaamheden die vanuit het bedrijfsvoeringsbelang ook na de reorganisatie worden gecontinueerd.
- Het functioneren van de medewerker dient voldoende te zijn.
4.5.
De Raad kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank dat appellant niet heeft aangetoond dat hij gedurende drie jaren voorafgaand aan de peildatum van 1 juli 2016 de functie van [naam functie 3] ononderbroken en in volle omvang heeft verricht en dat niet is gebleken van waarneming dan wel van een tijdelijke tewerkstelling. Hij neemt dit oordeel over en maakt de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen tot de zijne. Naar aanleiding van wat in hoger beroep is aangevoerd, voegt hij nog het volgende toe.
Ter onderbouwing van zijn stelling dat hij voldoet aan de in de Notitie neergelegde criteria heeft appellant een verklaring van teamchef [naam teamchef] overgelegd, gedateerd 16 januari 2019. De teamchef heeft in deze verklaring een aantal werkzaamheden opgesomd, maar deze opsomming vormt nog geen onderbouwing voor de stelling dat appellant taken behorende bij de functie van [naam functie 3] zijn opgedragen, dan wel dat sprake is van waarneming of tijdelijke tewerkstelling. De korpschef heeft er in het verweerschrift op gewezen dat het beheer van het wagenpark niet behoort tot de werkzaamheden van de functie [naam functie 2] , maar ook niet tot de functie van [naam functie 3] . Het telefonisch aannemen en doorverbinden van 112 meldingen is bovendien - ook in de functie van [naam functie 3] - niet meer aan de orde nu deze rechtstreeks binnenkomen bij de meldkamers. De verklaring van appellant ter zitting dat hij soms meldingen aan het bureau krijgt die een 112 melding zijn of dat de meldkamer soms late meldingen aan hem doorzet, waarna hij een politieauto moet sturen, maakt dit niet anders. Verder zijn alle door de teamchef in de verklaring genoemde werkzaamheden direct terug te voeren op de oude korpsfunctiebeschrijving van de Senior [naam functie 1] en zijn het ondersteunende werkzaamheden die passen bij de LFNP-functie [naam functie 2] . Het betoog van appellant dat het feit dat hij deze werkzaamheden zelfstandig verrichtte, maakt dat hij de functie van [naam functie 3] heeft verricht, wordt niet gevolgd. Het zelfstandig verrichten van die werkzaamheden volgt immers zowel uit de functiebeschrijving van de Senior [naam functie 1] als uit de functiebeschrijving van de [naam functie 2] . Appellant kan daarom geen geslaagd beroep op de Notitie doen. Ten slotte wordt nog opgemerkt dat voor een geslaagd beroep op de werkinstructie nodig is dat sprake is van opgedragen werkzaamheden die afwijken van de toegekende LFNP functie én de oude korpsfunctie. Aangezien hier geen sprake is van werkzaamheden die van de LFNP functie én korpsfunctie afwijken, is het niet nodig nader in te gaan op de niveaubepalende elementen.
4.6.
Uit vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma als voorzitter en T. Avedissian en
A. Beuker-Tilstra als leden, in tegenwoordigheid van E. Stumpel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2019.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) E. Stumpel