In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant had bijstand aangevraagd op basis van de Participatiewet (PW) en ontving periodieke giften van zijn vader. Het college van burgemeester en wethouders van Krimpenerwaard had deze giften in mindering gebracht op de bijstandsuitkering, wat de appellant betwistte. De rechtbank had het beroep van de appellant gegrond verklaard en het bestreden besluit van het college vernietigd, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde anders. De Raad stelde vast dat de mededeling van het college dat de giften in mindering zouden worden gebracht, wel degelijk als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kon worden aangemerkt. De Raad oordeelde dat de rechtbank de mededeling in het toekenningsbesluit terecht niet als besluit had aangemerkt, maar dat de mededeling in de brief van het college van 29 mei 2017 dat de giften op de bijstand in mindering zouden worden gebracht, wel als een besluit moest worden beschouwd. Hierdoor was het bezwaar van de appellant ontvankelijk. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, waarbij het college werd veroordeeld in de proceskosten van de appellant tot een bedrag van € 24,92.