ECLI:NL:CRVB:2019:1975

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juni 2019
Publicatiedatum
19 juni 2019
Zaaknummer
18/3827 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WAO-uitkering op basis van medisch dossier en deskundigenoordeel

Op 19 juni 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de beëindiging van zijn WAO-uitkering. Appellant had zich in 1988 ziek gemeld met klachten aan de rechterpols en ontving vanaf 1989 een WAO-uitkering. In 2011 werd de uitkering geschorst en in 2016 beëindigd, omdat appellant minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van appellant tegen deze beëindiging ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad oordeelde dat de rechtbank terecht de conclusie van de deskundige, die een nagenoeg normale pols/handfunctie constateerde, heeft gevolgd. De deskundige had vastgesteld dat er op de datum in geding geen duidelijke afwijkingen waren en dat er geen toewijsbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek aanwezig waren. Appellant stelde in hoger beroep dat de deskundige ruimte liet voor het aannemen van beperkingen, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank dit terecht niet heeft gevolgd. De deskundige had overtuigend gemotiveerd dat er geen medische informatie was die de conclusie van beperkingen ondersteunde.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv de WAO-uitkering van appellant terecht per 1 augustus 2011 heeft beëindigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van M. Graveland als griffier.

Uitspraak

18.3827 WAO

Datum uitspraak: 19 juni 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 17 mei 2018, 16/8893 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.J.E. Loontjens, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2019. Namens appellant is
mr. R.M.H.G. Ritzen verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als [naam functie]. Op 14 november 1988 heeft appellant zich ziek gemeld met rechterpolsklachten. Met ingang van 11 november 1989 is hem een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2.
Op 21 juni 2011 heeft appellant het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. Bij besluit van 11 augustus 2011 heeft het Uwv de uitbetaling van de WAO-uitkering met ingang van 1 augustus 2011 geschorst, omdat het vermoeden is ontstaan dat het recht op uitkering niet meer bestaat of moet worden verlaagd. Bij besluit van 29 juni 2012 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 11 augustus 2011 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 5 juni 2013 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 29 juni 2012 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 6 januari 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:15) heeft de Raad geoordeeld dat de uitspraak van de rechtbank, voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van 29 juni 2012 ten aanzien van het besluit van 11 augustus 2011 ongegrond is verklaard, moet worden bevestigd.
1.3.
Bij besluit van 24 maart 2016 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant met ingang van 1 augustus 2011 beëindigd, omdat hij per die datum minder dan 15% arbeidsongeschikt wordt geacht. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van
4 oktober 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft aanleiding gezien orthopedisch chirurg L. Beimers als onafhankelijke deskundige in te schakelen. De rechtbank heeft vooropgesteld dat als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Naar het oordeel van de rechtbank doet deze situatie zich hier voor, omdat zijn motivering overtuigend is en zijn rapport blijk geeft van een zorgvuldig onderzoek en inzichtelijk en consistent is. De rechtbank heeft het Uwv gevolgd in het standpunt dat de conclusie van de deskundige niet behoeft te resulteren in het opnemen van beperkingen in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), omdat de deskundige heeft gesteld dat er geen aanleiding is om beperkingen aan te nemen per datum in geding. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat de verzekeringsarts bij zijn onderzoek in juni 2011 een normale beweeglijkheid van de arm, pols en hand heeft geconstateerd en er geen medische informatie van derden in het dossier aanwezig is waaruit iets anders blijkt. De informatie van de orthopeed uit 1991 kan hiertoe niet dienen, nu dit van ver voor de datum in geding is. De informatie van verzekeringsarts Fokke kan hiertoe evenmin dienen, omdat Fokke appellant in 2012 niet lichamelijk heeft onderzocht. Ten aanzien van het rapport van Fokke van
23 januari 2017, dat wel op eigen onderzoek is gebaseerd, heeft de deskundige naar het oordeel van de rechtbank inzichtelijk uiteengezet waarom hij de conclusies van Fokke niet volgt. De enkele zeer voorzichtige stelling van de deskundige dat het niet volledig uit te sluiten valt dat de weinige huidige lichte afwijkingen ook ten tijde van de datum in geding in enige mate aanwezig waren heeft de rechtbank onvoldoende geacht om beperkingen in een FML op te nemen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het Uwv de WAO-uitkering van appellant terecht per 1 augustus 2011 heeft beëindigd.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat de conclusie van de deskundige ruimte laat
voor het aannemen van enkele beperkingen op de datum in geding, waarbij hij heeft verwezen naar het in beroep overgelegde rapport van Fokke. Appellant is van mening dat de rechtbank aan de conclusie van de deskundige ten onrechte een eigen interpretatie heeft gegeven en ook ten onrechte heeft geoordeeld dat het Uwv zonder nader arbeidskundig onderzoek heeft kunnen stellen dat appellant de maatmanfunctie kan uitoefenen, te meer omdat het Uwv heeft erkend dat het werk van [naam functie] een (fysiek) zware functie is.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het Uwv terecht de WAO-uitkering van appellant per 1 augustus 2011 heeft beëindigd. De overwegingen 5 tot en met 7 van de aangevallen uitspraak die tot dat oordeel hebben geleid worden onderschreven.
4.2.
Daaraan wordt toegevoegd dat de deskundige duidelijk heeft geconcludeerd dat het medisch dossier overwegend het beeld geeft van een nagenoeg normale pols/handfunctie rechts. Het is daarom volgens de deskundige niet onwaarschijnlijk dat op de datum in geding bij appellant geen duidelijk objectiveerbare afwijkingen met betrekking tot de rechterpols aanwezig waren en daaruit voortvloeiend, ook geen toewijsbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek. Daarbij heeft de deskundige in aanmerking genomen dat er geen bewijzen zijn dat appellant in die periode hulp heeft gezocht met betrekking tot zijn rechterpols bij huisarts, specialisten of oorspronkelijke behandelaars. Over de kleine ruimte die de deskundige laat met zijn opmerking dat niet volledig is uit te sluiten dat de weinige huidige lichte beperkingen ook in enige mate aanwezig waren op de datum in geding, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat dit geen reden is om beperkingen op de datum in geding aan te nemen. Deze opmerking is veeleer op te vatten als een begrijpelijke kanttekening die de deskundige heeft geplaatst gelet op het feit dat zijn onderzoek van 20 oktober 2017 meer dan zes jaar na de datum in geding heeft plaatsgevonden. De deskundige was verder bekend met het standpunt van Fokke, waarover hij onder meer heeft verklaard dat Fokke abusievelijk heeft geconcludeerd tot dystrofie van het rechterpolsgewricht. Aan dit standpunt van Fokke zijn in hoger beroep geen nieuwe medische stukken of argumenten ten grondslag gelegd.
4.3.
De rechtbank heeft vervolgens terecht geoordeeld dat een beoordeling van geschiktheid (en de zwaarte) van de maatmanfunctie niet aan de orde is, omdat geen beperkingen zijn aangenomen.
4.4.
Uit wat in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen, volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van M. Graveland als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2019.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) M. Graveland

KS