1.3.Bij besluit van 8 april 2016 (bestreden besluit) heeft CIZ het bezwaar tegen het besluit van 17 december 2015 ongegrond verklaard. Daaraan is, voor zover van belang, het volgende ten grondslag gelegd. Gelet op een advies van medisch adviseur L. Vermeulen ( Vermeulen ) van CIZ van 12 februari 2016, aangevuld op 30 maart 2016, is in het geval van appellant enkel sprake van de grondslag lichamelijke handicap. De stoornissen vanuit deze handicap leiden niet tot een blijvende noodzaak tot permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, van de Wlz. Er is geen sprake van de grondslag verstandelijke handicap. IQ‑testen in 2008, 2009 en 2012 geven een consistent beeld met een gemiddeld intelligentieniveau. Aan het lage resultaat van een IQ‑test in 2016 kan geen eenduidige conclusie worden verbonden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daartoe, voor zover van belang, het volgende overwogen. Gelet op de Beleidsregels indicatiestelling Wlz (Beleidsregels) kan de grondslag verstandelijke handicap in het geval van appellant niet worden gesteld. Uit het psychodiagnostisch onderzoek van 10 maart 2016 van psycholoog E.A.E. Kreukniet (Kreukniet) volgt dat het totaal IQ (TIQ) van appellant 56 bedraagt. Bij eerder afgenomen testen in 2008 (TIQ 91), 2009 (TIQ 98) en 2012 (TIQ 106) is een gemiddeld intelligentieniveau vastgesteld. Nu deze eerdere testen een consistent beeld geven, mocht CIZ bij de beoordeling van de grondslag verstandelijke handicap uitgaan van een gemiddeld intelligentieniveau bij appellant. Daarbij is van belang dat Kreukniet heeft vermeld dat verschillende factoren de uitkomst van de test op 10 maart 2016 hebben kunnen beïnvloeden en dat er geen controletest is afgenomen. Voorts heeft de rechtbank het betoog van appellant dat zijn cognitieve problemen voortkomen uit de spina bifida, verworpen.
3. Appellant heeft de aangevallen uitspraak gemotiveerd bestreden en daartoe, kort samengevat, het volgende aangevoerd. Gelet op het in 2016 vastgestelde TIQ van 56 had CIZ moeten aannemen dat sprake is van de grondslag verstandelijke handicap. Voor zover CIZ meent dat die uitkomst onvoldoende realiteitswaarde heeft, had CIZ nader onderzoek naar de verstandelijke vermogens van appellant of een controletest moeten verrichten. Ook op grond van het resultaat van een psychologisch onderzoek van 5 januari 2018 bij appellant, waarbij een TIQ van 73 is vastgesteld, had CIZ de grondslag verstandelijke handicap moeten aannemen. Verder zijn er volgens appellant wel degelijk aanknopingspunten om de cognitieve problematiek onder de grondslag lichamelijke handicap te scharen. CIZ had appellant in ieder geval in persoon moeten onderzoeken. Ten slotte heeft appellant de Raad verzocht om een deskundige te benoemen voor het verrichten van nader onderzoek.
4. Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting van de Raad heeft CIZ nadere medische informatie ingewonnen. Ook heeft medisch adviseur P. Pel ( Pel ) appellant en zijn ouders op 7 augustus 2018 thuis bezocht. Pel heeft de bevindingen van het nader medisch onderzoek neergelegd in een aanvullend medisch advies van 22 augustus 2018.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.