ECLI:NL:CRVB:2019:196

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 januari 2019
Publicatiedatum
22 januari 2019
Zaaknummer
17/8161 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering dakloze op basis van onjuiste informatie over verblijfplaats

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een bijstandsaanvraag door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De appellant, die zich als dakloos had gemeld, had op zijn aanvraagformulieren wisselend verblijfplaatsen opgegeven, maar had onjuiste informatie verstrekt over zijn verblijf op een specifiek adres. Het college had de aanvraag afgewezen op basis van de onvolledige inlichtingen die appellant had verstrekt, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

In hoger beroep voerde appellant aan dat het college niet had mogen afwijzen zonder nader onderzoek te doen, aangezien hij voldoende informatie had verschaft. De Raad oordeelde dat de onjuiste vermelding van het huisnummer op het aanvraagformulier niet voldoende reden was om geen nader onderzoek te doen. De Raad benadrukte dat het college had moeten nagaan of de informatie die appellant had verstrekt, ook via andere documenten kon worden geverifieerd.

De Raad concludeerde dat het college de aanvraag ten onrechte had afgewezen en dat de appellant niet voldoende inlichtingen had verstrekt over zijn woon- en verblijfsituatie. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, maar het college werd wel veroordeeld tot betaling van de proceskosten van appellant. De totale kosten voor rechtsbijstand werden vastgesteld op € 2.048,-, en het college moest het griffierecht van € 170,- vergoeden.

Uitspraak

17 8161 PW

Datum uitspraak: 22 januari 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 november 2017, 17/5313 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant 1] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. T. de Heer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 november 2018. Namens appellant is mr. De Heer verschenen. Het college heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft zich op 25 april 2017 gemeld voor het aanvragen van bijstand ingevolge de Participatiewet (PW). Daarbij heeft appellant te kennen gegeven dat hij dakloos is. Op zowel het aanmeldings- als aanvraagformulier heeft appellant vermeld wisselend te verblijven op het adres [adres 1] , een ander adres in Amsterdam en op twee adressen in [gemeente] . Tijdens het intakegesprek op 28 april 2017 heeft appellant verklaard dat hij niet weet wat het nummer is van het logeeradres aan de [adres 1] .
1.2.
Naar aanleiding van de aanvraag is appellant uitgenodigd voor een gesprek op 16 mei 2017. Tijdens dit gesprek heeft appellant verklaard drie dagen per week op het adres Planciusstraat 102-2 hoog te Amsterdam te verblijven, twee dagen per week op een adres in Kudelstaart en twee dagen per week op een adres in Amstelveen.
1.3.
Appellant heeft op 18 mei 2017 twee zogenaamde 7-dagenformulieren ingeleverd. Daarop heeft hij onder meer vermeld dat hij de nachten op 28 april, 13 mei en 14 mei 2017 bij [naam 1] ( [X] ) op het adres [adres 2] heeft doorgebracht en de overige nachten op andere locaties in Amsterdam, Amstelveen en [gemeente] .
1.4.
Ook heeft appellant op 18 mei 2017 het formulier ‘inlichtingen en opgave verblijflocatie(s) dak-en thuisloze’ ingeleverd. Daarop heeft hij vermeld gemiddeld
twee à drie nachten per week op het adres [adres 3] te verblijven, waarbij zijn aankomsttijd wisselt en zijn vertrektijd 05.00 uur is. Daarnaast heeft appellant vermeld dat hij gemiddeld iedere week twee nachten op een adres in [gemeente] en twee nachten op een adres in Amstelveen verblijft.
1.5.
Bij besluit van 18 mei 2017 heeft het college de aanvraag afgewezen. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant onvolledige inlichtingen heeft verstrekt over zijn woon- en leefsituatie als gevolg waarvan het recht op bijstand niet is vast te stellen.
1.6.
Op 8 juni 2017 heeft appellant zich nogmaals gemeld voor het aanvragen van bijstand. Daarbij heeft hij wederom opgegeven te verblijven op het adres [adres 1] en op twee adressen in [gemeente] en Amstelveen. Naar aanleiding van deze nieuwe aanvraag hebben twee handhavingsspecialisten van de gemeente Amsterdam op 21 juni 2017 en 5 juli 2017 het adres [adres 1] bezocht. Beide keren hebben zij bewoner [X] aangetroffen die een verklaring heeft afgelegd over het verblijf van appellant op dit adres. Bij besluit van 1 augustus 2017 heeft het college appellant met ingang van
8 juni 2017 een bijstandsuitkering toegekend.
1.7.
Bij besluit van 31 juli 2017 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 18 mei 2017 ongegrond verklaard. Daarbij heeft het college overwogen dat er voldoende reden was geen nader onderzoek te doen. De zaak was niet onderzoekwaardig, nu het college op basis van de voorhanden informatie niet kon vaststellen of appellant recht had op bijstand. Daarbij is van belang dat het adres [adres 3] niet bestaat, het aankomsttijdstip van appellant op dat adres te wisselend is en hij meer in Amstelveen en [gemeente] dan in Amsterdam verblijft.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daartoe heeft hij aangevoerd dat het college niet heeft voldaan aan zijn onderzoeksplicht. Naar zijn mening heeft hij voldoende inlichtingen verschaft over zijn woon- en verblijfsituatie. Hij heeft weliswaar op het in 1.3 vermelde formulier het onjuiste huisnummer van het verblijfadres in de [adres 1] te Amsterdam doorgegeven, maar het college kon eenvoudig via de aanmeldings- en aanvraagformulieren het juiste huisnummer achterhalen. Bij onduidelijkheid over de aankomst- en vertrektijden had het college een nader onderzoek kunnen en moeten doen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 25 april 2017, de datum van melding, tot en met 18 mei 2017, de datum van het afwijzingsbesluit.
4.2.
Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen, onder meer over zijn woon- en verblijfplaats. Naar vaste rechtspraak (uitspraak van 3 juli 2018; ECLI:NL:CRVB:2018:2133) kan ook van iemand die stelt dak- of thuisloos te zijn, worden gevergd dat hij controleerbare gegevens verstrekt over zijn feitelijke verblijfplaats. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de aanvrager niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.3.1.
Appellant heeft terecht aangevoerd dat het college de aanvraag niet zonder nader onderzoek had mogen afwijzen. De onjuiste vermelding van het huisnummer van het verblijfadres in de [adres 1] op de in 1.3 en 1.4 genoemde formulieren vormde onvoldoende reden om nader onderzoek achterwege te laten, nu appellant zowel op het aanmeldingsformulier als het aanvraagformulier wel het juiste nummer heeft vermeld en het juiste adres dus via raadpleging van het dossier kon blijken. De vermelding op het in 1.4 genoemde formulier dat de aankomsttijd op het adres aan de [adres 1] wisselend is, hoeft niet onjuist te zijn en het college had appellant daarover nader kunnen bevragen. Verder blijkt uit de omstandigheid dat appellant heeft vermeld dat hij ook in Amstelveen en [gemeente] verblijft niet dat appellant onjuiste of onvolledige informatie heeft verstrekt of dat niet kan worden vastgesteld of hij recht heeft op bijstand van het college.
4.3.2.
Uit 4.3.1 volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit gebrek zal met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd, nu aannemelijk is dat belanghebbenden hierdoor niet zijn benadeeld. Hiertoe wordt als volgt overwogen.
4.3.3.
Het college heeft in het kader van de nieuwe aanvraag van appellant, voorafgaand aan het hier bestreden besluit, onder meer op 21 juni 2017 het adres [adres 1] bezocht en gesproken met de bewoner [X] . De verklaring die [X] op 21 juni 2017 heeft afgelegd over het verblijf van appellant op dit adres ziet ook op de te beoordelen periode in deze zaak. [X] heeft op die datum tegenover de handhavingsspecialisten verklaard dat appellant de vorige maand twee dagen bij hem heeft geslapen en daarna niet meer. Uit deze verklaring volgt dat appellant slechts twee dagen in de maand mei 2017 bij [X] heeft geslapen en niet, zoals appellant heeft doorgegeven, twee à drie nachten per week. De in bezwaar overgelegde e-mail van 5 juni 2017 waarin staat “Ik ben [naam 2] (…) hierbij verklaar ik dat meneer [appellant 1] for 3 soms 4 dagen per week bij mij een onderdak krijgt” neemt die onduidelijkheid niet weg, nu de e-mail niet van [X] zelf afkomstig is. Het handgeschreven briefje van 26 juni 2017 (briefje) met daaronder de naam [naam 2] en de tekst [appellant 1] is drie nacht per week bij mijn geslapen”, dat appellant in bezwaar heeft overgelegd, neemt de onduidelijkheid over de woon- en verblijfsituatie van appellant in de te beoordelen periode evenmin weg, reeds omdat niet duidelijk is op welke periode dat briefje ziet.
4.3.4.
Uit het in 4.3.3 genoemde onderzoek volgt dat appellant op het formulier ‘inlichtingen en opgave verblijflocatie(s) dak- en thuisloze’ onjuiste gegevens over zijn verblijflocatie in Amsterdam heeft vermeld. Het college heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat appellant onvoldoende inlichtingen over zijn woon- en verblijfsituatie heeft verstrekt. Omdat hierdoor het recht op bijstand over de te beoordelen periode niet kan worden vastgesteld, heeft het college de aanvraag van appellant van 25 april 2017 terecht afgewezen.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, met verbetering van gronden, moet worden bevestigd.
5. Aanleiding bestaat het college te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 1.024,- in beroep en op € 1.024,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, in totaal € 2.048,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt het college in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.048,-;
- bepaalt dat het college het door appellant in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht ter
hoogte van € 170,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.L. Boxum, in tegenwoordigheid van J. Smolders als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2019.
(getekend) J.L. Boxum
(getekend) J. Smolders
md