ECLI:NL:CRVB:2019:1921
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WGA-vervolguitkering in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een WGA-vervolguitkering aan appellante, die zich op 17 mei 2010 ziek meldde met psychische klachten. Het Uwv had appellante in eerste instantie in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering, maar na een herbeoordeling in 2015 werd vastgesteld dat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was, wat leidde tot het intrekken van haar uitkering. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt en het Uwv heeft haar uiteindelijk een WGA-vervolguitkering toegekend, maar met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 35 tot 45%.
De rechtbank Oost-Brabant verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv niet-ontvankelijk en het beroep tegen een gewijzigd besluit ongegrond. Appellante stelde dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was en dat haar beperkingen onvoldoende waren erkend. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd, met inachtneming van rapporten van verzekeringsartsen en psychiater Van Laarhoven. De Raad concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van het Uwv over de beperkingen van appellante op de datum in geding.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante in staat was om de haar voorgehouden functies te vervullen, ondanks haar psychische en lichamelijke klachten. De Raad wees het verzoek om schadevergoeding af en concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de toepassing van het beginsel van equality of arms in bestuursrechtelijke procedures.