ECLI:NL:CRVB:2019:1918
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de beëindiging van de Ziektewetuitkering en verzoek om schadevergoeding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die sinds 5 oktober 2015 door forse beperkingen arbeidsongeschikt is, had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van zijn Ziektewetuitkering per 22 november 2015. De Raad had eerder, op 28 november 2018, een tussenuitspraak gedaan waarin werd vastgesteld dat het besluit van het Uwv om de uitkering te beëindigen onvoldoende was gemotiveerd. De Raad oordeelde dat het Uwv niet adequaat had gereageerd op de bevindingen van de bedrijfsarts en dat de medische situatie van de appellant niet correct was beoordeeld.
In de uitspraak van 29 mei 2019 heeft de Raad het bestreden besluit en de aangevallen uitspraak vernietigd, omdat het Uwv het gebrek in de motivering niet had hersteld. De Raad heeft het besluit van 20 oktober 2015 herroepen en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Tevens is het verzoek van de appellant om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente over de nabetaalde Ziektewetuitkering toegewezen. De Raad heeft het Uwv ook veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die in totaal € 3.072,- bedragen. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.