In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, geboren in 1940 en met de Marokkaanse nationaliteit, had een aanvraag voor een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) ingediend, die eerder was afgewezen. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had in 2015 alsnog een pensioen toegekend ter hoogte van 2% van het maximale pensioen, evenals een partnertoeslag van 16% over een bepaalde periode. De appellant betwistte de hoogte van het pensioen en stelde dat hij recht had op een hogere uitkering, omdat hij in Nederland had gewoond en gewerkt in de jaren '60 en '70. De Raad oordeelde dat de Svb zorgvuldig onderzoek had gedaan en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om het eerdere besluit te herzien. De Raad concludeerde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij langer dan een jaar verzekerd was geweest voor de AOW in de relevante periode. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, het beroep van de appellant werd gegrond verklaard, en het besluit van de Svb werd bevestigd, met afwijzing van het verzoek om schadevergoeding.