ECLI:NL:CRVB:2019:1872
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag WW-uitkering wegens onvoldoende verifieerbare verblijfgegevens in Nederland
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellante had een aanvraag ingediend voor een WW-uitkering, maar deze was afgewezen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op basis van onvoldoende bewijs van haar verblijf in Nederland. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, omdat de overgelegde stukken niet voldoende verifieerbaar waren om aan te tonen dat zij in de relevante periode in Nederland verbleef.
Appellante had eerder een WIA-uitkering aangevraagd, maar was afgewezen omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Vervolgens had zij een WW-uitkering aangevraagd na beëindiging van haar dienstverband. Het Uwv had vastgesteld dat zij recht had op een WW-uitkering, maar deze eindigde na de maximale uitkeringsduur. In een later besluit had het Uwv haar alsnog in aanmerking gebracht voor een WW-uitkering over een eerdere periode, maar niet voor de periode van 9 november 2011 tot en met 30 november 2012, omdat het Uwv twijfels had over haar verblijf in Nederland.
De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat appellante niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat zij in de relevante periode in Nederland verbleef. Het hoger beroep is dan ook afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank is bevestigd. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.