ECLI:NL:CRVB:2019:1864
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake dwangsom door college van burgemeester en wethouders van Rotterdam
Op 11 juni 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak tussen het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (appellant) en [betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene). De zaak betreft een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 maart 2018, waarin het beroep van betrokkene tegen het besluit van appellant van 28 maart 2017 gegrond werd verklaard. Appellant had het bezwaar van betrokkene tegen een eerder besluit van 4 juli 2016 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift geen gronden van bezwaar bevatte. De rechtbank oordeelde echter dat aan de motivering van een bezwaarschrift geen zware eisen mogen worden gesteld en dat betrokkene in zijn brief van 13 december 2016 wel degelijk gronden had aangevoerd.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank ten onrechte het beroep gegrond heeft verklaard. De Raad stelde vast dat betrokkene in zijn bezwaarschrift geen concrete gronden had aangevoerd tegen het besluit van 4 juli 2016. De Raad benadrukte dat een belanghebbende niet alleen moet aangeven dat hij het niet eens is met een besluit, maar ook op welke punten en waarom. Aangezien betrokkene geen argumenten had aangedragen tegen de afwijzing van de dwangsom, concludeerde de Raad dat het bestreden besluit in stand kan blijven.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van betrokkene tegen het besluit van 28 maart 2017 ongegrond. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.