ECLI:NL:CRVB:2019:1860
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de lagere vaststelling en terugvordering van een persoonsgebonden budget (pgb) door het zorgkantoor
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, vertegenwoordigd door advocaat mr. D. Gürsus, had hoger beroep ingesteld tegen de besluiten van Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. betreffende de vaststelling van zijn persoonsgebonden budget (pgb) voor zorg in het jaar 2012. Het zorgkantoor had het pgb verlaagd van € 21.049,35 naar € 11.639,04 en een bedrag van € 9.410,31 teruggevorderd, omdat de verantwoorde kosten voor zorg door een stichting niet aan de administratieve verplichtingen voldeden. De rechtbank had de eerdere besluiten van het zorgkantoor bekrachtigd, wat de appellant in hoger beroep aanvecht.
De Raad oordeelt dat het zorgkantoor op basis van de Regeling subsidies AWBZ (Rsa) bevoegd was om het pgb lager vast te stellen en terug te vorderen. De appellant had niet voldaan aan de administratieve verplichtingen en had onvoldoende bewijs geleverd dat de zorg daadwerkelijk was verleend en betaald. De Raad bevestigt dat de belangenafweging van het zorgkantoor niet onredelijk was, ondanks de claims van de appellant over de complexiteit van de zorgverlening en de onduidelijkheid van de regels. De Raad concludeert dat de appellant onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de zorg die hij ontving onder de AWBZ-zorg viel en dat de terugvordering gerechtvaardigd was.
De uitspraak bevestigt de eerdere uitspraken van de rechtbank en wijst het hoger beroep van de appellant af. De Raad benadrukt dat de verantwoordelijkheid voor de verantwoording van het pgb bij de verzekerde ligt en dat de appellant in bewijsnood verkeert door zijn eigen handelen.