ECLI:NL:CRVB:2019:1857
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake arbeidsongeschiktheid en arbeidsparticipatie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de appellante die in geschil is met het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over haar mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. De Raad had eerder, op 5 april 2018, een tussenuitspraak gedaan waarin werd geoordeeld dat de inschatting van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen van het Uwv over de mogelijkheden tot ontwikkeling van de arbeidsparticipatie van appellante onvoldoende was onderbouwd. Het Uwv werd opgedragen om de gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
Ter uitvoering van deze tussenuitspraak heeft het Uwv rapporten ingediend van de arbeidsdeskundige en de verzekeringsarts, waarin zij concludeerden dat verdere ontwikkeling van het vermogen van appellante om met een zekere continuïteit te functioneren mogelijk is. De arbeidsdeskundige heeft toegelicht dat appellante in staat is om eenvoudige, fysiek lichte taken uit te voeren, terwijl de verzekeringsarts de behandeling en begeleiding van appellante heeft geëvalueerd en de mogelijkheden tot verbetering van haar belastbaarheid heeft besproken.
De Raad heeft vastgesteld dat de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken zijn hersteld en dat de motivering van het bestreden besluit nu afdoende is. De Raad heeft het beroep van appellante gegrond verklaard, de aangevallen uitspraak vernietigd en het besluit van 20 oktober 2015 vernietigd, met de bepaling dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.560,- en dient het Uwv het griffierecht van € 170,- te vergoeden.