In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin zijn beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellant, die als magazijnmedewerker werkte, is sinds 12 september 2011 arbeidsongeschikt door nek- en armklachten, later verergerd door psychische klachten. Het Uwv heeft appellant in 2014 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, waarbij zijn arbeidsongeschiktheid op 49,80% werd vastgesteld. Appellant is het niet eens met deze beoordeling en stelt dat zijn beperkingen zijn onderschat. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen nieuwe medische gegevens zijn ingediend die de eerdere conclusies van de verzekeringsarts in twijfel trekken. De Raad bevestigt dat er geen sprake is van een oneerlijk proces en dat de medische beperkingen van appellant correct zijn vastgesteld. Wel wordt vastgesteld dat de redelijke termijn in de procedure is overschreden, wat leidt tot een schadevergoeding van € 500,- aan appellant. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, met uitzondering van de veroordeling tot schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.