ECLI:NL:CRVB:2019:1844
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na eerstejaars ZW-beoordeling en geschiktheid voor functie in de tuinbouw
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van het recht op ziekengeld van appellant. Appellant, die eerder werkzaam was als montagemedewerker, had zich op 12 december 2013 ziek gemeld met psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant per 12 januari 2015 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn oude loon kon verdienen. Appellant was niet meer in staat om zijn oude functie uit te oefenen, maar het Uwv achtte hem wel geschikt voor andere functies, waaronder die van medewerker in de tuinbouw.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellant aan dat hij niet geschikt was voor de functie van medewerker tuinbouw vanwege werkdruk en vereiste fijnmotorische vaardigheden. Hij verwees naar medische informatie ter ondersteuning van zijn standpunt en verzocht om de benoeming van een deskundige.
De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de geschiktheid van appellant voor de functie van medewerker tuinbouw. De Raad bevestigde dat de functie geen specifieke belasting met zich meebracht die appellant zou belemmeren in zijn werkzaamheden. De conclusie was dat het hoger beroep niet slaagde en de eerdere uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.