ECLI:NL:CRVB:2019:1842
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering nabestaandenuitkering op basis van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft appellante, na het overlijden van haar echtgenoot op 22 augustus 2014, een aanvraag ingediend voor een nabestaandenuitkering op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW). De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft deze aanvraag op 14 november 2014 afgewezen, omdat appellante niet meer dan 45% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit is door de Svb bevestigd na een bezwaarprocedure, waarbij een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige betrokken waren. De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellante tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het onderzoek naar haar arbeidsongeschiktheid onzorgvuldig was, omdat het medisch onderzoek slechts 20 minuten duurde en zij nauwelijks lichamelijk werd onderzocht. Appellante heeft een rapport van een bedrijfsarts, M.A.J.M. van Gils, ingebracht, waarin werd gesteld dat haar beperkingen waren onderschat. De Svb heeft hierop gereageerd met een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, die geen aanleiding zag om verdergaande beperkingen aan te nemen.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de Svb de nabestaandenuitkering mocht weigeren. De Raad concludeerde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, geschikt waren voor appellante. Het hoger beroep van appellante is dan ook afgewezen, en de beslissing van de rechtbank is bevestigd.