ECLI:NL:CRVB:2019:1826

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 juni 2019
Publicatiedatum
5 juni 2019
Zaaknummer
17/5704 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WGA-vervolguitkering en geschiktheid geselecteerde functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de WGA-vervolguitkering van appellant. Appellant, die eerder als senior technisch assistent werkte, had zich in 2012 ziek gemeld met hart- en psychische klachten. Het Uwv kende hem een loongerelateerde WGA-uitkering toe, maar beëindigde deze later omdat de mate van arbeidsongeschiktheid onder de 35% was vastgesteld. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Midden-Nederland verklaarde zijn beroep ongegrond. In hoger beroep herhaalde appellant zijn bezwaren, maar de Raad oordeelde dat er geen nieuwe medische gegevens waren ingediend die tot een ander oordeel konden leiden. De Raad onderschreef de eerdere oordelen van de rechtbank en oordeelde dat de arbeidsdeskundige voldoende had gemotiveerd dat de geselecteerde functies binnen de belastbaarheid van appellant lagen. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees de verzoeken van appellant af.

Uitspraak

17.5704 WIA

Datum uitspraak: 5 juni 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
6 juli 2017, 17/146 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D. Gürses, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2019. Mr. Gürses is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J. van Steenwijk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als senior technisch assistent voor 38,24 uur per week. Op 23 april 2012 heeft appellant zich met hartklachten en psychische klachten ziek gemeld. Het Uwv heeft appellant met ingang van 21 april 2014 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 35,30% en het einde van de loongerelateerde periode op 21 mei 2016.
1.2.
Bij besluit van 24 februari 2016 heeft het Uwv aan appellant per 21 mei 2016 een WGA-vervolguitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op
35 tot 45%. Hieraan lag geen verzekeringsgeneeskundig onderzoek ten grondslag. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dat besluit.
1.3.
Hangende bezwaar heeft alsnog verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden.
1.4.
Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 24 februari 2016 is bij beslissing op bezwaar van 6 december 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Het Uwv heeft daarbij de WGA-vervolguitkering van appellant met ingang van 9 februari 2017 beëindigd, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid per 21 mei 2016 minder dan 35% is. Daaraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van
29 november 2016 en een rapport van 5 december 2016 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dat beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat het medisch onderzoek dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verricht onvoldoende, dan wel niet zorgvuldig is geweest. De rechtbank heeft erop gewezen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep dossierstudie – waaronder begrepen bestudering van het rapport van de verzekeringsarts – heeft verricht en dat hij appellant heeft gezien en heeft onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien om de belastbaarheid zoals door de verzekeringsarts is weergegeven in een zogenoemde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 6 oktober 2016 te herzien en appellant belastbaar geacht conform een op 29 november 2016 opgestelde FML. In wat appellant in beroep heeft aangevoerd, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. Hiertoe heeft de rechtbank onder meer overwogen dat het hervatten van werk in ploegendiensten, alhoewel sprake is van een nul-urencontract en ter zitting is gebleken dat het werk niet fulltime is, niet in het voordeel van appellant werkt. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien dat er meer beperkingen aangenomen hadden moeten worden. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor benoeming van een onafhankelijke medisch deskundige. Tegen de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft appellant geen beroepsgronden naar voren gebracht anders dan dat de geselecteerde functies niet passend zijn. De rechtbank is van oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in haar rapport van 5 december 2016, in samenhang bezien met de rapporten van de verzekeringsartsen en de gegevens uit het Claim- en Beoordelings en BorgingsSysteem (CBBS), voldoende heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies in overeenstemming zijn met de belastbaarheid van appellant zoals neergelegd in de FML van 29 november 2016. De signaleringen zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep verzocht wat in bezwaar en beroep is gesteld als herhaald en ingelast te beschouwen. Appellant is – samengevat weergegeven – van mening dat hij verdergaand beperkt is en dat in de FML onvoldoende rekening is gehouden met zijn ernstige psychische en lichamelijke klachten. Appellant heeft erop gewezen dat hij na de datum in geding weliswaar werkzaamheden heeft verricht maar dat een deel van de ernstige psychische en lichamelijke klachten nog steeds voortduurt. Volgens appellant volgt uit het rapport van de arbeidsdeskundige dat zijn belastbaarheid ten opzichte van de situatie in januari 2014 of mei 2016 niet is gewijzigd. Volgens appellant is hij dusdanig beperkt in zijn persoonlijk en sociaal functioneren dat hij geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft. Appellant heeft de geschiktheid van de geselecteerde functies, meer in het bijzonder de geschiktheid van de functie van samensteller metaalwaren betwist. Appellant heeft erop gewezen dat hij zich slecht kan concentreren en dat, gelet op de functieomschrijvingen bij de verschillende functies van samensteller, de aandacht verdeeld moet worden en allerlei dingen in een bepaalde volgorde gedaan moeten worden. Daarnaast heeft appellant erop gewezen dat hij door zijn medicijngebruik geen gevaarlijke machinegebonden arbeid kan verrichten, terwijl bij de functieaanduidingen 267050, 264140 en 111180 bediening van machines/elektrische apparatuur voorkomt.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 3 oktober 2017, bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft in hoger beroep in essentie dezelfde gronden tegen de medische
onderbouwing van het bestreden besluit aangevoerd als in beroep. De rechtbank heeft deze
gronden in de onderdelen 5 en 6.1 tot en met 6.3 van de aangevallen uitspraak, zoals verkort
weergegeven onder 2 van deze uitspraak, gemotiveerd besproken. Appellant heeft geen
redenen aangevoerd waarom de aangevallen uitspraak op deze onderdelen onjuist dan wel
onvolledig is. Appellant heeft in hoger beroep geen medische gegevens in het geding gebracht
die tot een ander oordeel kunnen leiden dan de rechtbank heeft gegeven. Het oordeel van de
rechtbank en de overwegingen die tot dit oordeel hebben geleid worden daarom geheel
onderschreven.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 29 november 2016 (geldig per 21 mei 2016) heeft de rechtbank op goede gronden geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat de in de geselecteerde functies voorkomende belasting de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt en dat appellant in staat moet worden geacht deze functies te vervullen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in rapporten van
5 december 2016 en 3 oktober 2017 de daarin voorkomende signaleringen voldoende gemotiveerd toegelicht.
4.3.
Appellant wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat zijn belastbaarheid in de geselecteerde functie van samensteller metaalwaren (SBC-code 264140) op het beoordelingspunt 1.9.9 (verhoogd persoonlijk risico) wordt overschreden omdat solderen onderdeel uitmaakt van deze functie. Het Uwv heeft gemotiveerd toegelicht – welke toelichting appellant niet heeft bestreden – dat in deze functie geen sprake is van machinegebonden arbeid maar van het werken met een soldeerbout ter grootte van een pen waarmee geen gevaarlijke situaties gecreëerd kunnen worden en waarbij het solderen een klein onderdeel van deze functie vormt. Bij de overige geselecteerde functies vormt solderen geen onderdeel van het werk. In het rapport van 3 oktober 2017 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gemotiveerd uiteengezet waarom de overige tegen de geschiktheid van de geselecteerde functies aangevoerde gronden niet slagen. Er bestaat geen aanleiding om te twijfelen aan deze onderbouwing.
4.4.
Appellant wordt evenmin gevolgd in zijn standpunt dat sprake is van willekeur bij de selectie van functies door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep door gebruik te maken van gegevens uit het CBBS. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld de uitspraak van 20 november 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK5140) is het CBBS aanvaard als ondersteunend systeem bij de beoordeling of, en zo ja in welke mate, een verzekerde arbeidsongeschikt is te achten in de zin van de arbeidsongeschiktheidswetten. Dat het Uwv naar willekeur functies heeft geselecteerd, heeft appellant niet aannemelijk gemaakt.
5. Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van W.M. Swinkels als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2019.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) W.M. Swinkels

RB