ECLI:NL:CRVB:2019:1807
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening studiefinanciering op basis van woonsituatie en terugvordering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellante, die vanaf 24 februari 2014 ingeschreven stond op een bepaald adres in de basisregistratie personen (brp), ontving studiefinanciering op basis van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) als uitwonende studerende. Echter, na een onderzoek door controleurs op 5 oktober 2016, concludeerde de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap dat appellante ten tijde van het onderzoek niet op haar brp-adres woonde. Dit leidde tot een herziening van de studiefinanciering naar de norm voor thuiswonende studenten en een terugvordering van € 5.662,37.
De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit van de minister ongegrond. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de herziening van de studiefinanciering stand kon houden. De minister voerde in incidenteel hoger beroep aan dat de rechtbank onterecht had geoordeeld over de reisgegevens van appellante die niet aan de motivering van het bestreden besluit ten grondslag mochten worden gelegd.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de bevindingen van het onderzoek voldoende feitelijke grondslag boden voor het standpunt van de minister. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het incidenteel hoger beroep van de minister niet-ontvankelijk, omdat deze geen gunstiger positie kon verkrijgen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door J. Brand, met M. Graveland als griffier.