ECLI:NL:CRVB:2019:1802

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 mei 2019
Publicatiedatum
4 juni 2019
Zaaknummer
17/5145 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling geschiktheid functie inpakker koekjes in het kader van ZW-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante, die zich ziek had gemeld met psychische klachten. Appellante was eerder werkzaam als medewerkster klantenservice en ontving een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Na een beoordeling door een verzekeringsarts werd appellante belastbaar geacht, en het Uwv concludeerde dat zij in staat was om meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen, wat leidde tot de beëindiging van haar ziekengeld. Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde haar beroep gegrond, omdat het Uwv de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) had aangepast en bepaalde functies had laten vervallen.

In hoger beroep betwistte appellante de geschiktheid van de functie van inpakker koekjes, waarbij zij stelde dat de gladde vloer een risico voor haar vormde. De Raad oordeelde dat de arbeidsdeskundige overtuigend had gemotiveerd dat de functie geschikt was, en dat de beperking in de FML niet van toepassing was op deze functie. De Raad concludeerde dat er geen sprake was van een situatie die een bovennormale alertheid vereiste, zoals bedoeld in de FML. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

17.5145 ZW

Datum uitspraak: 29 mei 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
30 mei 2017, 17/1029 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. O.H.G. Daane Bolier, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2019. Namens appellante is verschenen mr. Daane Bolier. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.J.G. Lindeman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als medewerkster klantenservice. Op 13 maart 2015 heeft zij zich ziek gemeld met psychische klachten. Op dat moment ontving zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Appellante is over de periode van 3 juli 2015 tot 15 oktober 2015 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg. Bij besluit van 8 december 2015 heeft het Uwv appellante weer in aanmerking gebracht voor ziekengeld.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellante op 30 mei 2016 gezien. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 30 mei 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, vervolgens vier functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante nog 67,99% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 21 juni 2016 vastgesteld dat appellante met ingang van 24 juli 2016 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 1 februari 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 21 december 2016, een aangepaste FML van die datum en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 23 januari 2017 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, omdat het Uwv de FML naar aanleiding van het beroep heeft aangepast door bij item 3.5.1 een beperking aan te nemen voor het gebruik van een gezicht afsluitend masker en omdat de arbeidsdeskundige vervolgens de functie lakker/poederspuiter heeft laten vervallen. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat het lopen op een gladde vette vloer weliswaar enige voorzichtigheid vraagt, maar geen bovennormale alertheid waarvoor appellante door de verzekeringsartsen beperkt is geacht. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellante de werkzaamheden kan verrichten die behoren bij de functie van inpakker (handmatig) en bij de overige twee nog resterende functies. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft volgens de rechtbank voldoende gemotiveerd dat deze functies geschikt zijn voor appellante.
3.1.
Het hoger beroep is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven. Appellante heeft aangevoerd dat de functie van inpakker koekjes met SBC-code 111190 niet geschikt is voor haar. In de functie moet gewerkt worden op een vloer die glad is door koekkruimels en vet. Volgens appellante vraagt dit een bovennormale alertheid van haar, terwijl zij hier niet toe in staat is volgens de beperking die is aangenomen bij het item 1.9.9 in de FML van 21 december 2016. Appellante heeft verwezen naar de uitspraak van 28 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2229, waarin is overwogen dat gladde vette vloeren een risico vormen voor iedereen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Het geschil in hoger beroep betreft de vraag of de functie van inpakker koekjes geschikt is voor appellante. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft bij aanvullend rapport van 11 september 2017 overtuigend en inzichtelijk gemotiveerd dat de functie van inpakker koekjes geschikt is. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat deze arbeidsdeskundige heeft overlegd met de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de signalering bij item 1.9.9. Toegelicht is dat de beperking bij item 1.9.9 vooral dient om te voorkomen dat bij verslapping van de aandacht er direct een dusdanig gevaarlijke situatie ontstaat dat (ernstig) letsel kan worden opgelopen, zoals bijvoorbeeld bij verkeersdeelname of bij het werken met een gevaarlijke machine. In een dergelijke situatie is voortdurende ofwel een bovennormale alertheid noodzakelijk en hiervoor is appellante beperkt. Van een in die mate gevaarlijke situatie is in de functie van inpakker koekjes geen sprake. De Raad kan deze redenering volgen. Dat in de uitspraak waar appellante naar heeft verwezen is overwogen dat gladde vloeren voor iedereen risicovol kunnen zijn, maakt dat niet anders. Daarmee is immers niet gezegd dat het hierbij gaat om een situatie waarin een meer dan normale alertheid is vereist zoals bedoeld bij item 1.9.9.
4.3.
Overweging 4.2 leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2019.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) D.S. Barthel

RB