ECLI:NL:CRVB:2017:2229

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juni 2017
Publicatiedatum
28 juni 2017
Zaaknummer
15/7987 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op uitkering op grond van de Wet WIA en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellant, die als operator werkte, meldde zich op 13 december 2012 ziek met pijnklachten in de rechterenkel. Na een onderzoek door arts G.A.M. Lappenschaar concludeerde het Uwv dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de afwijzing van zijn aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet WIA. Appellant voerde aan dat de verzekeringsarts onvoldoende rekening had gehouden met zijn lichamelijke en psychische klachten, en dat de medische rapporten niet volledig waren. De rechtbank oordeelde echter dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van het Uwv goed gemotiveerd waren. In hoger beroep herhaalde appellant zijn bezwaren, maar de Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de gezondheidstoestand van appellant adequaat had beoordeeld en dat er geen nieuwe gegevens waren die de eerdere conclusies konden ondermijnen. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak moest worden bevestigd en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/7987 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
27 oktober 2015, 15/1266 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 28 juni 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K. Aslan, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 mei 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Aslan. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
E. van den Brink.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als operator voor 40 uur in de week toen hij zich voor dit werk op 13 december 2012 ziek meldde met pijnklachten in de rechterenkel.
1.2.
Naar aanleiding van zijn aanvraag om een uitkering op grond van de wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft arts G.A.M. Lappenschaar in dienst van het Uwv op 28 oktober 2014 een onderzoek verricht. Deze arts heeft geconcludeerd dat bij appellant sprake is van een aandoening die hem beperkt bij het staan en lopen en heeft de hieruit voortvloeiende beperkingen vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 29 oktober 2014. De beoordeling van Lappenschaar is getoetst en voor akkoord getekend door verzekeringsarts A.J.M. Rensen. Een arbeidsdeskundige heeft het verlies aan verdienvermogen op basis van de voor appellant geselecteerde functies vastgesteld op 22,71%. Bij besluit van 12 november 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 11 december 2014 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet WIA, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 12 november 2014 is door het Uwv bij besluit van 12 mei 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan dit besluit liggen een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig rapport ten grondslag. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van dossieronderzoek en weging van de in bezwaar overgelegde medische gegevens geconcludeerd dat de voor appellant vastgestelde belastbaarheid in de FML van 29 oktober 2014 aanpassing behoeft in verband met knie- en enkelklachten. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens op basis van de aangepaste FML van 14 april 2015 en een deels gewijzigde functieselectie vastgesteld dat appellant onverminderd minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
2.1.
Appellant heeft in beroep, onder verwijzing naar medische informatie van een revalidatiearts werkzaam bij Roessingh, Centrum voor Revalidatie van 16 juni 2015 en een Ondersteuningsplan Wmo van 9 juli 2015, aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn lichamelijke en psychische klachten.
2.2.
Het Uwv heeft onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 31 augustus 2015 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 2 september 2015 te kennen gegeven dat wat in beroep is aangevoerd geen aanleiding geeft tot een ander standpunt.
2.3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat er geen redenen tot twijfel zijn aan de juistheid van het medisch oordeel van het Uwv. Daartoe heeft zij overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische informatie van de behandelaars bij de beoordeling van de beperkingen van appellant heeft betrokken en de conclusie over de belastbaarheid van appellant overtuigend heeft gemotiveerd. Over de in beroep door appellant ingebrachte medische stukken heeft de rechtbank geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep met het rapport van 31 augustus 2015 inzichtelijk heeft gemaakt dat uit deze stukken geen nieuwe gegevens blijken. De rechtbank heeft zich eveneens kunnen vinden in de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant – kort weergegeven en onder verwijzing naar de in beroep overgelegde medische informatie – aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende rekening heeft gehouden met zowel zijn lichamelijke als psychische klachten. Ter nadere onderbouwing heeft appellant het advies van medisch adviseur L. Trapman, dat ten grondslag ligt aan de verstrekking van een gehandicaptenparkeervoorziening van
29 november 2014 overgelegd. Hieruit blijkt volgens appellant dat hij maar 100 meter achtereen kan lopen. Tevens is informatie van de behandelend orthopedisch chirurg van
20 december 2016 en 31 maart 2017 overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het medisch onderzoek door de betrokken (verzekerings)artsen zorgvuldig is verricht. Daarbij wordt van belang geacht dat arts Lappenschaar appellant lichamelijk en psychisch heeft onderzocht en daarbij beschikte over de informatie van de huisarts, een orthopedisch chirurg en de fysiotherapeut. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van haar bevindingen uit dossierstudie en na weging van ontvangen informatie van de huisarts van appellant en de orthopedisch schoentechnicus, geconcludeerd dat de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen aanpassing behoeven. Naast de enkelklachten is ook sprake van knieklachten. Deze lichamelijke klachten geven, zoals volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt uit de informatie van de in de praktijk van de huisarts werkzame POH-GGZ-medewerker, tevens aanleiding tot psychische klachten. Daarom wordt appellant aanvullend beperkt geacht op verhoogd persoonlijk risico en vanwege de beperkte mobiliteit ook op de onderdelen duwen en trekken, tillen en dragen, frequent zware lasten hanteren en knielen en hurken
.De rechtbank heeft in dit licht bezien terecht geoordeeld dat het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep deugdelijk gemotiveerde conclusies bevat over de gezondheidstoestand van appellant. De voorhanden zijnde medische informatie is kenbaar bij de beoordeling betrokken, waarbij geen aanknopingspunten bestaan voor het oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij de medische beoordeling bepaalde aspecten van de gezondheidstoestand van appellant over het hoofd heeft gezien of onvoldoende heeft gewogen.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep, onder verwijzing naar de overgelegde medische informatie, heeft aangevoerd, tast het oordeel van de rechtbank niet aan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 15 april 2016 en 7 maart 2017, in lijn met wat onder 4.1 is overwogen, inzichtelijk uiteengezet dat in het verslag van medisch adviseur Trapman de bevindingen van de observatie en het lichamelijk onderzoek niet worden beschreven. Tevens heeft Trapman geen informatie opgevraagd. Arts Lappenschaar heeft daarentegen lichamelijk onderzoek verricht en informatie van de huisarts en orthopedisch chirurg bij de beoordeling betrokken. De bevindingen van Lappenschaar zijn tevens getoetst en akkoord bevonden door verzekeringsarts Rensen. In bezwaar is meer recente informatie verkregen op grond waarvan aanvullende beperkingen zijn aangenomen. In beroep is ook de informatie van de revalidatiearts bij de beoordeling meegewogen. Gelet hierop en omdat de onderbouwing van Trapman te beperkt is om het oordeel op te kunnen baseren dat appellant slechts honderd meter kan lopen, bestaan volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende argumenten om het onderdeel lopen in de FML aan te passen. Voorts is rekening gehouden met de artrose in de rechterenkel en de knieklachten links na diverse operaties. Wel blijkt sprake te zijn van verslechtering bij het onderzoek door de orthopedisch chirurg. Deze bevindingen zijn echter niet terug te voeren op de datum in geding, 11 december 2014. Dit geldt eveneens voor de – overigens algemeen geformuleerde – informatie van de orthopedisch chirurg van 31 maart 2017. Deze informatie bevat immers geen nieuwe gezichtspunten met betrekking tot de gezondheidstoestand van appellant op de datum in geding.
4.3.
Met de rapporten van 1 mei 2015, 2 september 2015 en 27 januari 2016 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is het bestreden besluit ook voorzien van een deugdelijke arbeidskundige grondslag. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft hierin genoegzaam gemotiveerd waarom de belasting in de functies geen overschrijding oplevert van de belastbaarheid van appellant. Daarbij is tevens aandacht besteed aan het standpunt van appellant dat gladde vloeren voor hem een groter risico vormen dan voor de gezonde soortgelijke. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft begrijpelijk gemotiveerd dat gladde vloeren voor iedereen risicovol kunnen zijn en dat dit risico in het geval van appellant door gebruik te maken van een kruk niet per definitie groter is.
4.4. Uit wat onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2017.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) H. Achtot

CVG