ECLI:NL:CRVB:2019:18
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid van functies na psychische klachten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant, die zich op 11 november 2014 ziek had gemeld met psychische klachten. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 11 december 2015 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Appellant heeft in hoger beroep betoogd dat zijn beperkingen door psychische klachten en rugklachten zijn onderschat. Hij heeft dit onderbouwd met informatie van Cirya en stelde dat hij door medicijngebruik niet in staat was om arbeid te verrichten.
De rechtbank had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de functionele mogelijkheden van appellant correct waren vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de geselecteerde functies geschikt waren voor appellant, gezien zijn opleidingsniveau en beheersing van de Nederlandse taal.
In hoger beroep heeft de Raad de argumenten van appellant opnieuw beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies, uitgaande van de FML, medisch geschikt waren voor appellant. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant zijn beroepsgrond over de FML in beroep had prijsgegeven, waardoor deze niet opnieuw kon worden aangevoerd. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en de beëindiging van de ZW-uitkering.