ECLI:NL:CRVB:2019:1786
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking WGA-loonaanvullingsuitkering en geschiktheid geselecteerde functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 mei 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de intrekking van zijn WGA-loonaanvullingsuitkering door het Uwv. Appellant, die als beveiliger werkte, was sinds 8 juni 2012 arbeidsongeschikt door lichamelijke en cognitieve klachten na een verkeersongeval. Het Uwv had hem per 6 juni 2014 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar introk deze per 19 juli 2016, omdat zijn mate van arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op minder dan 35%. De rechtbank Overijssel had het beroep van appellant tegen deze intrekking ongegrond verklaard.
In hoger beroep voerde appellant aan dat de rechtbank ten onrechte geen psychiatrisch onderzoek had laten verrichten en dat zijn beperkingen onvoldoende waren erkend. Hij verwees naar medische rapporten die zijn klachten onderbouwden. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperkingen van appellant correct had vastgesteld. De rechtbank had terecht geen aanleiding gezien voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige en het oordeel dat er geen sprake was van 'inequality of arms' werd onderschreven.
De Raad concludeerde dat de door appellant ingebrachte medische informatie niet leidde tot de conclusie dat er verdergaande beperkingen waren dan in de FML van 10 mei 2016 waren neergelegd. De geselecteerde functies werden als geschikt voor appellant beschouwd. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel werd afgewezen, omdat appellant onvoldoende had aangetoond dat zijn situatie vergelijkbaar was met die van andere verzekerden. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees de proceskosten af.