Uitspraak
17 4857 PW
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van bijstand aan een kunstenaar, betrokkene, die schilderactiviteiten als hobby wilde voortzetten. Het college van burgemeester en wethouders van Midden-Groningen had betrokkene toestemming verleend om op kleine schaal als zelfstandige te werken, maar trok deze toestemming in 2012 in, terwijl hij wel mocht schilderen als hobby. De Raad oordeelde dat het college niet aannemelijk had gemaakt dat betrokkene meer schilderactiviteiten had verricht dan toegestaan en dat hij zijn inlichtingenverplichting had geschonden. De rechtbank had eerder het besluit van het college vernietigd, omdat het college niet kon aantonen dat betrokkene niet voldeed aan de voorwaarden van de bijstandsverlening. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college niet met voldoende bewijs kwam om de intrekking van de bijstand te rechtvaardigen. De Raad benadrukte het belang van rechtszekerheid en dat een eenmaal genomen beslissing niet zonder goede reden kan worden herzien. Het college werd veroordeeld in de proceskosten van betrokkene.