ECLI:NL:CRVB:2019:1779

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 mei 2019
Publicatiedatum
29 mei 2019
Zaaknummer
18/5928 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitbreiding huishoudelijke hulp op basis van medische noodzaak

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1943, beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, waarin haar aanvraag voor uitbreiding van de vergoeding voor huishoudelijke hulp werd afgewezen. Appellante was eerder gelijkgesteld met een vervolgde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) en ontving al een vergoeding voor een dagdeel huishoudelijke hulp per week. In maart 2017 verzocht zij om uitbreiding naar twee dagdelen per week, maar dit verzoek werd afgewezen op basis van het oordeel dat er geen medische noodzaak was voor deze uitbreiding. Verweerder stelde dat appellante nog in staat was om lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten.

Tijdens de procedure heeft de Raad het beleid van verweerder beoordeeld, dat stelt dat personen van 70 jaar of ouder recht kunnen hebben op een vergoeding voor twee dagdelen huishoudelijke hulp indien zij door medische beperkingen niet meer in staat zijn om lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten. De Raad heeft vastgesteld dat de geneeskundig adviseurs van verweerder, na beoordeling van de medische gegevens en een persoonlijk onderhoud met appellante, tot de conclusie zijn gekomen dat er geen medische indicatie was voor meer dan een dagdeel huishoudelijke hulp. Appellante heeft aangevoerd dat haar leeftijd onvoldoende in aanmerking is genomen, maar de Raad oordeelde dat het beleid van verweerder correct was toegepast.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het beroep ongegrond verklaard, omdat er geen medische noodzaak was aangetoond voor de gevraagde uitbreiding van de huishoudelijke hulp. De uitspraak werd gedaan door H. Lagas, met F.H.R.M. Robbers als griffier, en vond plaats op 23 mei 2019.

Uitspraak

18.5928 WUV

Datum uitspraak: 23 mei 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[Appellante] [woonplaats], Verenigde Staten van Amerika (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 29 juni 2018, kenmerk BZ011157316 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 mei 2019. Appellante is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren in 1943, is in 2009 met de vervolgde in de zin van de Wuv gelijkgesteld. In dat verband is aanvaard dat zij psychische klachten heeft die redelijkerwijs in verband staan met het omkomen van haar vader ten gevolge van de vervolging. Aan appellante is onder meer een vergoeding voor een dagdeel huishoudelijke hulp per week toegekend.
1.2.
In maart 2017 heeft appellante verzocht de aan haar toegekende vergoeding voor huishoudelijke hulp uit te breiden naar twee dagdelen huishoudelijke hulp per week. Bij besluit van 12 juli 2017, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder de aanvraag afgewezen op de grond dat geen sprake is van een medische noodzaak voor uitbreiding van de huishoudelijke hulp. Naar het oordeel van verweerder is appellante nog in staat tot het verrichten van lichte huishoudelijke werkzaamheden.
2. Naar aanleiding van wat partijen in beroep hebben aangevoerd komt de Raad tot de volgende beoordeling.
2.1.
Verweerder hanteert, voor zover hier van belang, het beleid dat aan een persoon van
70 jaar of ouder, zoals appellante, een vergoeding voor twee dagdelen huishoudelijke hulp per week kan worden toegekend indien hij op grond van het totaal van zijn medische beperkingen - zowel causale als niet-causale - niet meer in staat is lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten. Een voorziening voor twee dagdelen huishoudelijke hulp per week kan ook worden toegekend indien sprake is van causale psychische aandoeningen in combinatie met (zelf)verwaarlozing en/of chaotisch gedrag. De Raad heeft dit beleid al meermalen onderschreven (bijvoorbeeld in de uitspraak van 1 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:591).
2.2.
Verweerder heeft de aanvraag van appellante in eerste instantie om advies voorgelegd aan zijn geneeskundig adviseur R. Loonstein, arts. Deze arts heeft op basis van onder meer gegevens van de huisarts geconcludeerd dat er geen medische indicatie bestaat voor meer dan een dagdeel huishoudelijke hulp. Het bezwaar is voorgelegd aan een andere geneeskundig adviseur, de arts R.J. Roelofs. Hij heeft op basis van een persoonlijk onderhoud met appellante het eerdere advies van Loonstein onderschreven. Ook Roelofs ziet geen medische noodzaak voor meer dan het al eerder toegekende ene dagdeel huishoudelijke hulp.
2.3.
Appellante heeft gesteld dat verweerder bij het verzoek om uitbreiding van de huishoudelijke hulp onvoldoende rekening heeft gehouden met haar leeftijd van (destijds) 75 jaar. Dit treft geen doel. Uit het bestreden besluit en de daaraan ten grondslag liggende medische en andere gegevens is het voor de Raad voldoende duidelijk geworden dat verweerder het beleid als genoemd onder 2.1 als uitgangspunt heeft genomen voor de beoordeling van de aanvraag van appellante. Verweerder stelt zich echter op het standpunt dat appellante ondanks de bij haar aanwezige psychische en lichamelijk klachten, waaronder ook de specifiek door appellante genoemde voetklachten, niet aangewezen is op uitbreiding van de al toegekende vergoeding van huishoudelijke hulp omdat zij nog in staat wordt geacht tot het verrichten van licht huishoudelijk werk. De Raad ziet geen aanleiding anders te oordelen. Tijdens het persoonlijk onderhoud dat Roelofs met appellante heeft gehad zijn de (on)mogelijkheden binnen het huishouden met appellante besproken. Zo wordt gemeld dat appellante in staat is tot opruimen, de was doen (in en uit de machine, in en uit de droger, opvouwen), eten voorbereiden en koken (af en toe), afwassen, wastafels schoonmaken en het doen van (lichte) boodschappen. Medische gegevens op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat de mogelijkheden van appellante op het gebied van lichte huishoudelijke werkzaamheden en rekening houdend met alle beperkingen die de lichamelijke en psychische klachten haar geven ten tijde hier van belang zijn onderschat, zijn niet aangetroffen. Nu evenmin is gebleken dat bij appellante sprake is van (zelf)verwaarlozing of chaotisch gedrag, bestaat geen medische noodzaak voor meer dan een dagdeel huishoudelijke hulp.
2.4.
Uit 2.3 volgt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
3. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van F.H.R.M. Robbers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2019.
(getekend) H. Lagas
(getekend) F.H.R.M. Robbers
md