ECLI:NL:CRVB:2019:1779
Centrale Raad van Beroep
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag uitbreiding huishoudelijke hulp op basis van medische noodzaak
In deze zaak heeft appellante, geboren in 1943, beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, waarin haar aanvraag voor uitbreiding van de vergoeding voor huishoudelijke hulp werd afgewezen. Appellante was eerder gelijkgesteld met een vervolgde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) en ontving al een vergoeding voor een dagdeel huishoudelijke hulp per week. In maart 2017 verzocht zij om uitbreiding naar twee dagdelen per week, maar dit verzoek werd afgewezen op basis van het oordeel dat er geen medische noodzaak was voor deze uitbreiding. Verweerder stelde dat appellante nog in staat was om lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten.
Tijdens de procedure heeft de Raad het beleid van verweerder beoordeeld, dat stelt dat personen van 70 jaar of ouder recht kunnen hebben op een vergoeding voor twee dagdelen huishoudelijke hulp indien zij door medische beperkingen niet meer in staat zijn om lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten. De Raad heeft vastgesteld dat de geneeskundig adviseurs van verweerder, na beoordeling van de medische gegevens en een persoonlijk onderhoud met appellante, tot de conclusie zijn gekomen dat er geen medische indicatie was voor meer dan een dagdeel huishoudelijke hulp. Appellante heeft aangevoerd dat haar leeftijd onvoldoende in aanmerking is genomen, maar de Raad oordeelde dat het beleid van verweerder correct was toegepast.
Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het beroep ongegrond verklaard, omdat er geen medische noodzaak was aangetoond voor de gevraagde uitbreiding van de huishoudelijke hulp. De uitspraak werd gedaan door H. Lagas, met F.H.R.M. Robbers als griffier, en vond plaats op 23 mei 2019.