ECLI:NL:CRVB:2019:1763

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 mei 2019
Publicatiedatum
29 mei 2019
Zaaknummer
17/3892 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en medische beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de weigering van een WIA-uitkering aan betrokkene, die zich op 3 februari 2014 ziek meldde. Het Uwv had op basis van een medisch onderzoek vastgesteld dat betrokkene minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de uitkering. Betrokkene had bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de medische grondslag van het bestreden besluit onvoldoende was onderbouwd, met name met betrekking tot de klacht van betrokkene over regelmatig flauwvallen.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep het oordeel van de rechtbank herzien. De Raad oordeelde dat de medische beoordeling door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was voor verdergaande beperkingen voor betrokkene. De Raad volgde het standpunt van het Uwv dat de enkele vermelding van flauwvallen door de psycholoog niet voldoende was om de eerder vastgestelde beperkingen te herzien. Het incidenteel hoger beroep van betrokkene, waarin zij betoogde dat de geselecteerde functies niet passend waren, werd eveneens verworpen. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank moest worden vernietigd en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

17.3892 WIA, 17/6767 WIA

Datum uitspraak: 29 mei 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep en het incidenteel hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 april 2017, 16/7326 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. K.Y. Ramdhan, advocaat, een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft naar aanleiding van het incidenteel hoger beroep een zienswijze en een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2019. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. F.A. Steeman. Namens betrokkene is mr. Ramdhan verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene was laatstelijk werkzaam als schoonmaakster voor 26,12 uur per week. Zij heeft zich op 3 februari 2014 ziek gemeld wegens diverse medische klachten. Op 7 maart 2016 heeft betrokkene een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 18 mei 2016 aan betrokkene een WIA‑uitkering per 1 februari 2016 geweigerd omdat zij per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Het bezwaar van betrokkene tegen dit besluit is bij besluit van 19 oktober 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in aanvulling op de in het dossier aanwezige medische informatie van de cardioloog en de huisarts nadere inlichtingen ingewonnen bij de behandelend specialisten. In haar rapport van 17 oktober 2016 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgesteld dat bij betrokkene sprake is van diabetes mellitus, atriumfibrilleren en een depressie en dat de eerder vastgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aanpassing behoeft vanwege onder meer een verdergaande urenbeperking. Ondanks rappel door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er voorafgaand aan het bestreden besluit geen informatie binnengekomen van de behandelend psycholoog.
1.3.
Op basis van de FML van 17 oktober 2016 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 28,21%.
1.4.
Na het bestreden besluit is op 1 november 2016 bij het Uwv informatie ontvangen van de behandelend psycholoog. Daarin staat onder de beschrijvende diagnose vermeld dat betrokkene diabetespatiënt is, hartklachten heeft en regelmatig flauwvalt zonder duidelijke aanleiding. In haar rapport van 7 november 2016 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat deze informatie geen aanleiding geeft om andere beperkingen en functionele mogelijkheden aan te nemen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit
gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen, met bepalingen over het griffierecht en de proceskosten. De rechtbank heeft over de medische grondslag van het bestreden besluit geoordeeld dat uit de rapporten van de verzekeringsartsen onvoldoende blijkt of de klacht van betrokkene over het zonder waarschuwing regelmatig flauwvallen voldoende is onderzocht en in de besluitvorming is betrokken. Voor zover dat wel is gebeurd, en de hieruit voortvloeiende beperkingen niet in de weg staan aan de passendheid van de geselecteerde functies, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een motiveringsgebrek. Voor wat betreft de overige lichamelijke en psychische klachten van betrokkene heeft de rechtbank de medische grondslag van het bestreden besluit voldoende onderbouwd geacht en de bezwaren van betrokkene verworpen. De rechtbank heeft betrokkene niet gevolgd in haar standpunt, dat de geselecteerde functies niet passend zijn. De rechtbank heeft, voor zover hier relevant, overwogen dat uit de voorhanden zijnde dossierstukken niet kan worden afgeleid dat betrokkene zich de in enkele van de geselecteerde functies vereiste (zeer) goede oog/hand coördinatie niet al werkende eigen zou kunnen maken, aangezien zij op dat punt geen beperkingen heeft.
3.1.
In hoger beroep heeft het Uwv het oordeel van de rechtbank bestreden dat de klacht van betrokkene over het flauwvallen onvoldoende (inzichtelijk) is betrokken in de medische beoordeling. Daartoe heeft het Uwv aangevoerd dat niet eerder dan tijdens de zitting bij de rechtbank ter sprake is gebracht dat betrokkene regelmatig flauwvalt en dat haar belastbaarheid om die reden onjuist is vastgesteld. Specifieke klachten van flauwvallen zijn niet vermeld in de anamnestische gegevens van de behandelend specialist met betrekking tot de datum in geding. De na het bestreden besluit overgelegde informatie van de psycholoog is uitsluitend gebaseerd op de anamnese van betrokkene. Het gaat om een subjectief ervaren klacht waarvoor geen medische onderbouwing in het dossier te vinden is. Omdat de medische objectiveerbaarheid van deze klacht ontbreekt en in aanmerking nemend de overige aanwezige medische gegevens, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht geen verdergaande beperkingen aangenomen dan in de FML van 17 oktober 2016 zijn vervat.
3.2.
In het incidenteel hoger beroep heeft betrokkene aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de geselecteerde functies van machinaal metaalbewerker en productiemedewerker industrie passend zijn, gelet op de in die functies vereiste (zeer) goede hand- en vingervaardigheid. Ook als geen medische beperkingen in de oog/hand coördinatie zijn aangenomen kan volgens betrokkene niet zonder nader onderzoek aangenomen worden dat (zeer) goede oog/hand coördinatie aan te leren is zonder aanleg of talent daarvoor en binnen een redelijke termijn.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Het hoger beroep
4.1.
Voor het toepasselijke wettelijke kader wordt verwezen naar rechtsoverweging 4 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
De Raad is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat de medische grondslag van het bestreden besluit is gebaseerd op een zorgvuldig en volledig medisch onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft kennisgenomen van de medische informatie die in het dossier aanwezig was, heeft betrokkene zelf onderzocht en heeft op basis van de door betrokkene verstrekte gegevens van haar behandelaars informatie ingewonnen bij de behandelend specialisten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voorts bezien of de na het bestreden besluit ontvangen informatie van de behandelend psycholoog aanleiding gaf om het medisch oordeel bij te stellen.
4.3.
Het Uwv wordt gevolgd in zijn standpunt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de enkele vermelding door de psycholoog, dat betrokkene regelmatig flauwvalt, geen aanleiding heeft hoeven zien verdergaande beperkingen voor betrokkene aan te nemen. Betrokkene heeft deze klacht tijdens de onderzoeken door de verzekeringsartsen niet naar voren gebracht. Ook in de informatie van de bedrijfsarts en de behandelend artsen van betrokkene uit de jaren 2012 tot en met 2016 is hierover niets te vinden. In het rapport van 5 september 2016 van de cardioloog staat als cardiale voorgeschiedenis vermeld dat in 2011 sprake is geweest van een collaps, meest waarschijnlijk ten gevolge van hyperventileren. Sinds 2013 is betrokkene cardiaal stabiel en is een afwachtend en medicamenteus beleid ingezet. De cardioloog heeft betrokkene niet meer gezien sinds april 2015. Betrokkene is door de cardioloog wegens een verdenking op epilepsie en kleine cerebrale infarcten doorverwezen naar een neuroloog. Er is geen medische informatie waaruit blijkt dat door de neuroloog vervolgens een diagnose is vastgesteld die de klachten van flauwvallen verklaart. Evenmin was betrokkene rond de datum in geding bij een neuroloog onder behandeling voor deze klachten. Betrokkene heeft voorts in de loop van 2015 hervat in aangepast werk bij haar werkgever gedurende 15 uur per week, zonder noemenswaardige ziekmeldingen.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep slaagt.
Het incidenteel hoger beroep
4.5.
In het incidenteel hoger beroep is uitsluitend in geschil of de functies van productiemedewerker industrie en machinaal metaalbewerker passend zijn voor betrokkene gezien de voor die functies geldende kenmerkende belasting op het item hand- en vingergebruik van de FML, in die zin dat een (zeer) goede oog/hand coördinatie nodig is.
4.6.
Betrokkene wordt niet gevolgd in haar in 3.2 weergegeven betoog, dat gelijkluidend is aan de bij de rechtbank aangevoerde beroepsgrond. Niet in geding is dat betrokkene geen beperkingen heeft op de aspecten zien en hand- en vingergebruik. Mede gegeven de in het CBBS aan het begrip kenmerkende belasting toegekende specifieke betekenis maakt het feit dat in de door betrokkene genoemde functies sprake is van een kenmerkende belasting op de aspecten zien en hand- en vingergebruik niet dat sprake is van een mogelijke, ten onrechte niet nader gemotiveerde, overschrijding van de belastbaarheid van betrokkene. Het Uwv heeft er daarom zonder nader onderzoek vanuit mogen gaan dat de geselecteerde functies geschikt zijn voor betrokkene.
4.7.
Uit 4.5 en 4.6 volgt dat het incidenteel hoger beroep niet slaagt.
4.8.
Nu het hoger beroep van het Uwv slaagt en het incidenteel hoger beroep van betrokkene niet slaagt, heeft dit tot gevolg dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep ongegrond verklaren.
4.9.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers als voorzitter en D. Hardonk-Prins en
T. Dompeling als leden, in tegenwoordigheid van C.I. Heijkoop als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2019.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) C.I. Heijkoop

VC