ECLI:NL:CRVB:2019:1725
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA na toename van rugklachten en psychische problemen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. Appellant, die als productiemedewerker heeft gewerkt, was sinds 9 september 2014 arbeidsongeschikt en ontving een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De mate van arbeidsongeschiktheid was destijds vastgesteld op 64,92%. Na een toename van rugklachten en psychische problemen heeft appellant het Uwv geïnformeerd over zijn situatie, wat leidde tot een herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid.
De verzekeringsarts heeft op basis van medisch onderzoek en rapportages van behandelend artsen, waaronder psychiater R.E.B. Zecher en psychiater D.G. Buiten, geconcludeerd dat de beperkingen van appellant niet zijn gewijzigd ten opzichte van de eerdere beoordeling. De mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 66,45%. Appellant was het niet eens met deze conclusie en stelde dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn beperkingen, en dat de verzekeringsarts de ernst van zijn rugklachten en psychische toestand had onderschat.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De Raad bevestigde dat appellant niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank terecht was. De Raad wees ook op het belang van beweging voor appellant en dat het stellen van meer beperkingen antirevaliderend zou zijn. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.