ECLI:NL:CRVB:2019:1716

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 mei 2019
Publicatiedatum
23 mei 2019
Zaaknummer
18-2509 AW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van premie op basis van Tijdelijke regeling overstap naar een niet substantieel bezwarende functie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, die in een procedure betrokken was met de Minister van Justitie en Veiligheid, had verzocht om een premie op basis van de Tijdelijke regeling overstap naar een niet substantieel bezwarende functie. De minister had deze aanvraag geweigerd, omdat de appellant niet voldeed aan de criteria van de regeling. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze weigering ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de minister terecht had geweigerd om de premie toe te kennen. De Raad stelde vast dat de appellant was aangemerkt als verplichte van-werk-naar-werk-kandidaat, maar dat zijn situatie niet voldeed aan de voorwaarden voor de premie. De Raad benadrukte dat de appellant na 31 december 2015 nog een korte periode had doorgewerkt in een andere functie, maar dit niet betekende dat hij recht had op de premie.

De Raad concludeerde verder dat er geen sprake was van een ontslag op eigen verzoek, maar van een overplaatsing naar een andere functie binnen de Rijksoverheid. De Raad oordeelde dat de minister en de rechtbank geen algemene beginselen van behoorlijk bestuur hadden geschonden en dat de appellant voldoende informatie had ontvangen over de regeling en de premie. De Raad wees de appellant op zijn eigen onderzoeksplicht en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. Er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

18.2509 AW-PV

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 28 maart 2018, 17/1174 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Justitie en Veiligheid (minister)
Datum uitspraak: 10 mei 2019
Zitting hebben: C.H. Bangma als voorzitter en T. Avedissian en A. Beuker-Tilstra als leden.
Griffier: E. Stumpel
Appellant is ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. S.V. Rutgers, advocaat. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.R. Zeelenberg en A. Rekker.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Bij besluit van 11 augustus 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 19 januari 2017 (bestreden besluit), heeft de minister geweigerd om appellant op grond van de Tijdelijke regeling overstap naar een niet substantieel bezwarende functie (Tijdelijke regeling) arrangement C toe te kennen.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen in zijn uitspraak van 25 oktober 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:3339) kan uit de volstrekt heldere tekst van artikel 3a van de Tijdelijke regeling niet anders worden afgeleid dan dat het de bedoeling van de regelgever en de strekking van de Tijdelijke regeling is dat de ambtenaar in een substantieel bezwarende functie, die verplicht van-werk-naar-werk-kandidaat is, aanspraak maakt op een loopbaanpremie als aan hem in de eerste zes maanden als verplichte van-werk-naar-werk-kandidaat eervol ontslag op eigen verzoek wordt verleend.
Uit de gedingstukken blijkt dat appellant is aangemerkt als verplichte van-werk-naar-werk-kandidaat. Dat hij na 31 december 2015 nog een korte periode heeft doorgewerkt in de functie van teamleider doet daar niet aan af. Verder concludeert de Raad dat geen sprake is van een ontslag op eigen verzoek, maar van een overplaatsing. Appellant heeft namelijk een andere baan gevonden binnen de Rijksoverheid, wat moet worden aangemerkt als een overplaatsing.
De Raad is van oordeel dat geen sprake is van schending van algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het zorgvuldigheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel. Appellant stond voldoende informatie ter beschikking, onder meer over de strekking van de Tijdelijke regeling en de loopbaanpremie. De gedingstukken geven geen aanleiding om appellant te volgen in zijn stelling dat de werkgever hem verkeerd heeft voorgelicht. De Raad wijst appellant in dit kader op zijn eigen onderzoeksplicht.
Dit betekent dat de Raad, net als de minister en de rechtbank, tot de conclusie komt dat appellant niet voldoet aan de criteria van de Tijdelijke regeling.
Het hoger beroep slaagt daarom niet. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) E. Stumpel (getekend) C.H. Bangma