ECLI:NL:CRVB:2019:1716
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van premie op basis van Tijdelijke regeling overstap naar een niet substantieel bezwarende functie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, die in een procedure betrokken was met de Minister van Justitie en Veiligheid, had verzocht om een premie op basis van de Tijdelijke regeling overstap naar een niet substantieel bezwarende functie. De minister had deze aanvraag geweigerd, omdat de appellant niet voldeed aan de criteria van de regeling. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze weigering ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de minister terecht had geweigerd om de premie toe te kennen. De Raad stelde vast dat de appellant was aangemerkt als verplichte van-werk-naar-werk-kandidaat, maar dat zijn situatie niet voldeed aan de voorwaarden voor de premie. De Raad benadrukte dat de appellant na 31 december 2015 nog een korte periode had doorgewerkt in een andere functie, maar dit niet betekende dat hij recht had op de premie.
De Raad concludeerde verder dat er geen sprake was van een ontslag op eigen verzoek, maar van een overplaatsing naar een andere functie binnen de Rijksoverheid. De Raad oordeelde dat de minister en de rechtbank geen algemene beginselen van behoorlijk bestuur hadden geschonden en dat de appellant voldoende informatie had ontvangen over de regeling en de premie. De Raad wees de appellant op zijn eigen onderzoeksplicht en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. Er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.