ECLI:NL:CRVB:2019:1706

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 mei 2019
Publicatiedatum
23 mei 2019
Zaaknummer
16/6988 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan ondertekening

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die het bezwaar van appellante tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Doetinchem niet-ontvankelijk had verklaard. Het college had op 13 augustus 2015 een maatwerkvoorziening voor ondersteuning bij het huishouden verstrekt, maar het bezwaarschrift dat appellante op 16 augustus 2015 indiende, was niet ondertekend. Het college verzocht appellante op 7 maart 2016 om het bezwaarschrift alsnog te ondertekenen, maar appellante heeft dit verzuim niet hersteld. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het besluit van het college ongegrond.

In hoger beroep stelde appellante dat het evident was dat zij het bezwaar had gemaakt en verwees naar een ondertekend bezwaarschrift van 25 augustus 2015. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat het bezwaarschrift volgens artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ondertekend moest zijn. Aangezien appellante niet binnen de gestelde termijn het verzuim had hersteld, kon het college het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.6988 WMO

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
13 oktober 2016, 16/1309 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Doetinchem (college)
Datum uitspraak: 15 mei 2019
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2017. Namens appellante is haar zoon [naam zoon appellante] verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door B.J. van der Klok en R.P.J. Hengeveld.
Het onderzoek ter zitting is geschorst om de gedingstukken in de zaak 15/5154 (uitspraak voorlopige voorziening van 23 september 2015) bij de rechtbank Gelderland op te vragen.
Na ontvangst daarvan zijn deze stukken naar partijen gezonden.
Partijen hebben gereageerd en appellante heeft nadere stukken ingediend.
Partijen hebben niet binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht nader ter zitting te worden gehoord, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 13 augustus 2015 heeft het college aan appellante op grond van de
Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) een maatwerkvoorziening voor ondersteuning bij het huishouden verstrekt voor 1 uur en 30 minuten per week, voor de periode van 1 oktober 2015 tot en met 30 september 2017, in de vorm van zorg in natura.
1.2.
Bij e-mailbericht van 16 augustus 2015 is bezwaar gemaakt tegen het besluit van
13 augustus 2015. Dit bezwaarschrift is niet voorzien van een (elektronische) handtekening.
1.3.
Bij brief van 7 maart 2016 heeft het college appellante verzocht om het door haar ingediende bezwaarschrift van 16 augustus 2015 alsnog te ondertekenen. Daarbij heeft het college erop gewezen dat, als dat niet gebeurt, het bezwaarschrift niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
1.4.
Bij besluit van 6 april 2016 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellante tegen het besluit van 13 augustus 2015 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift niet door appellante is ondertekend en appellante dit verzuim niet heeft hersteld.
2. De rechtbank − heeft voor zover van belang − het beroep tegen het besluit van 6 april 2016 ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich in de kern op het standpunt gesteld dat het evident is dat zij degene is die het bezwaar heeft gemaakt. Zij heeft gewezen op de e-mailwisseling tussen haar en de gemeente over het bezwaar. Volgens haar bevindt zich onder de gedingstukken die hebben geleid tot de uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 september 2016 een ondertekend bezwaarschrift van 25 augustus 2015 tegen het besluit van 13 augustus 2015.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 6:5, eerste lid, van de Awb is onder meer bepaald dat het bezwaarschrift moet zijn ondertekend.
4.2.
In artikel 6:6 van de Awb is onder meer bepaald dat het bezwaar, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb niet-ontvankelijk kan worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
4.3.
Appellante heeft, hoewel zij bij brief van 7 maart 2016 erop is gewezen dat het bezwaar niet-ontvankelijk kan worden verklaard, het bezwaarschrift niet binnen de haar gestelde termijn ondertekend. Onder de gedingstukken van deze zaak en de bij de rechtbank opgevraagde gedingstukken in de voorlopige voorzieningenprocedure bevindt zich geen ondertekend bezwaarschrift tegen het besluit van 13 augustus 2015. Het college kon daarom het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren.
4.4.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van 13 december 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU9038) dient ondertekening van een bezwaarschrift als bewijs dat het geschrift daadwerkelijk door of namens de indiener is opgesteld. Uit rechtspraak van de Raad volgt dat een niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaarschrift achterwege blijft, indien de identiteit van de indiener van het bezwaar op andere wijze kan worden vastgesteld of aan diens identiteit niet hoeft te worden getwijfeld.
4.5.
De rechtbank is met juistheid tot het oordeel gekomen dat het bestreden besluit niet voor vernietiging in aanmerking komt. Van een situatie als bedoeld in 4.4 is geen sprake. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het college appellante in de procedure nooit heeft gezien, ook niet bij de hoorzitting in bezwaar. Daarbij komt dat in het verslag van de hoorzitting is vermeld dat appellante tijdens het herindicatiegesprek met de medewerker van de gemeente heeft verklaard dat zij zorg in natura een prima oplossing vond en dat het bezwaar meer van de zoon van appellante afkomstig is. De omstandigheden dat het bezwaarschrift verzonden is vanaf het e-mailadres van appellante en dat de gemeente een
e-mailwisseling heeft gehad over het bezwaarschrift met een e-mailadres op naam van appellante, betekenen evenmin dat de daarvan afkomstige e-mails door appellante zelf zijn verzonden. Zelfs in hoger beroep is niet alsnog een afschrift van een door appellante ondertekend bezwaarschrift overgelegd. Ook de Raad ziet daarom geen grond voor het oordeel dat geen aanleiding bestaat voor twijfel over de indiening van het bezwaarschrift door appellante zelf.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient, voor zover aangevochten, te worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en M.F. Wagner en N.R. Docter als leden, in tegenwoordigheid van R.H. Budde als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2019.
(getekend) J. Brand
De griffier is verhinderd te ondertekenen.
md