In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die het bezwaar van appellante tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Doetinchem niet-ontvankelijk had verklaard. Het college had op 13 augustus 2015 een maatwerkvoorziening voor ondersteuning bij het huishouden verstrekt, maar het bezwaarschrift dat appellante op 16 augustus 2015 indiende, was niet ondertekend. Het college verzocht appellante op 7 maart 2016 om het bezwaarschrift alsnog te ondertekenen, maar appellante heeft dit verzuim niet hersteld. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het besluit van het college ongegrond.
In hoger beroep stelde appellante dat het evident was dat zij het bezwaar had gemaakt en verwees naar een ondertekend bezwaarschrift van 25 augustus 2015. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat het bezwaarschrift volgens artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ondertekend moest zijn. Aangezien appellante niet binnen de gestelde termijn het verzuim had hersteld, kon het college het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.