ECLI:NL:CRVB:2019:1671
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake intrekking bijstandsverlening en bezwaartermijn
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg ongegrond heeft verklaard. Appellant had op 15 juli 2015 een aanvraag om bijstand ingevolge de Participatiewet ingediend, welke aanvraag op 17 december 2015 werd afgewezen. Na bezwaar werd de bijstand met terugwerkende kracht toegekend, maar op 30 maart 2016 trok het college de bijstand in, omdat appellant geen vaste woon- of verblijfplaats had. Appellant maakte bezwaar tegen deze intrekking, maar het college verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk, omdat het buiten de bezwaartermijn zou zijn ingediend. De rechtbank bevestigde deze beslissing.
In hoger beroep stelde appellant dat hij pas op 20 september 2016 op de hoogte was van de intrekking, omdat zijn gemachtigde het besluit pas op die datum ontving. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college het besluit niet op de juiste wijze had bekendgemaakt, maar dat appellant op basis van zijn gedrag en eerdere aanvragen had moeten begrijpen dat zijn bijstand was ingetrokken. De Raad concludeerde dat het bezwaar van appellant tijdig was ingediend, en dat het college het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en droeg het college op om opnieuw op het bezwaar te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van appellant.