In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellante, die bijstand ontvangt op basis van de Participatiewet (PW), heeft in hoger beroep geprocedeerd tegen de beslissing van het dagelijks bestuur van het Werkplein Drentsche Aa. Dit bestuur had de bijstandsverlening van appellante omgezet naar de norm voor een alleenstaande die in een inrichting verblijft, omdat appellante sinds 29 september 2016 in een zorgboerderij verblijft. De zorgboerderij werd door het dagelijks bestuur aangemerkt als een inrichting in de zin van de PW, wat leidde tot een herziening van de bijstandsverlening en een terugvordering van kosten.
De Raad heeft vastgesteld dat de zorgboerderij voldoet aan de definitie van een inrichting zoals omschreven in de PW. De zorgboerderij biedt slaapgelegenheid en 24-uurs zorg, waarbij gediplomeerde arbeidskrachten betrokken zijn. De Raad heeft de argumenten van appellante verworpen, die stelde dat de zorgboerderij geen inrichting is. De Raad concludeerde dat de zorgboerderij, gezien de geboden zorg en de feitelijke omstandigheden, als een inrichting moet worden aangemerkt. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.
Deze uitspraak benadrukt de criteria voor het begrip 'inrichting' onder de Participatiewet en de voorwaarden waaronder bijstandsverlening kan worden herzien.