ECLI:NL:CRVB:2019:1649
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- W.F. Claessens
- Y.J. Klik
- J.T.H. Zimmerman
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van toeslag op grond van gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. Appellante ontving sinds 29 augustus 2008 een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en sinds 23 maart 2011 een toeslag op grond van de Toeslagenwet. De zaak kwam aan het licht na een melding van de gemeente Haarlem over een tegenstrijdige verklaring van appellante over haar woon- en verblijfplaats en die van haar ex-echtgenoot, X. Na een onderzoek door het Uwv werd vastgesteld dat appellante vanaf 1 januari 2013 een gezamenlijke huishouding voerde met X, wat zij niet had gemeld. Het Uwv besloot de toeslag per 1 januari 2013 in te trekken en het teveel betaalde bedrag van € 10.975,28 terug te vorderen. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond.
In hoger beroep heeft appellante betoogd dat zij geen gezamenlijke huishouding voerde met X in de periode van 1 januari 2013 tot 15 juli 2015. De Raad oordeelde echter dat de verklaringen van appellante en X tijdens het onderzoek voldoende bewijs boden voor de conclusie dat er wel degelijk sprake was van een gezamenlijke huishouding. De Raad benadrukte dat de objectieve criteria voor het vaststellen van een gezamenlijke huishouding niet afhankelijk zijn van de persoonlijke omstandigheden van de betrokkenen.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden door de gezamenlijke huishouding niet te melden. Ook de stelling van appellante dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, werd verworpen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de aangevallen uitspraak diende te worden bevestigd.