In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgplicht van de korpschef van politie jegens een ambtenaar die lijdt aan een posttraumatische stress-stoornis (PTSS). De appellante, die sinds 1995 in dienst was bij de voormalige politieregio, had in de periode van 1998 tot 2004 te maken met ernstige incidenten en traumatische gebeurtenissen, wat leidde tot haar arbeidsongeschiktheid. De korpschef had eerder geweigerd aansprakelijkheid te erkennen en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, met de stelling dat er geen buitensporige omstandigheden waren en dat er geen bewijs was van onrechtmatig gedrag van ondergeschikten.
De rechtbank had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat de korpschef niet voldoende had aangetoond dat de incidenten inherent waren aan de functie van de appellante en dat er onvoldoende nazorg was geboden. In hoger beroep heeft de Raad vastgesteld dat de korpschef niet in staat was om aan te tonen dat hij zijn zorgplicht was nagekomen. De Raad oordeelde dat de korpschef onvoldoende bewijs had geleverd dat er adequate nazorg was geboden aan de appellante, en dat de afwijzing van de schadevergoeding op onjuiste gronden was gebaseerd.
De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover deze de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand hield. De korpschef moet nu opnieuw inhoudelijk beslissen over het verzoek van de appellante, met inachtneming van de uitspraak van de Raad. Tevens is de korpschef veroordeeld in de proceskosten van de appellante, die zijn begroot op € 2.680,-.