ECLI:NL:CRVB:2019:1637

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 mei 2019
Publicatiedatum
17 mei 2019
Zaaknummer
18/3559 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige inroostering van reservediensten bij ambtenaar

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft een ambtenaar die bezwaar heeft gemaakt tegen zijn inroostering voor reservediensten, omdat deze niet in de rechtspositieregelingen zijn opgenomen en in strijd zijn met interne afspraken over roostering. De rechtbank had eerder het bezwaar van de ambtenaar gegrond verklaard en het besluit van de minister van Justitie en Veiligheid vernietigd. De minister had in hoger beroep de rechtbankuitspraak bestreden, maar de Centrale Raad oordeelde dat de inroostering onrechtmatig was, omdat de minister de wettelijke mededelingstermijnen niet had gerespecteerd. De Raad benadrukte dat de ambtenaar geen toestemming had gegeven voor afwijking van de termijn van vier dagen voor de bekendmaking van de werktijden. De uitspraak bevestigt de noodzaak voor werkgevers om zich aan de wettelijke voorschriften te houden bij het inroosteren van ambtenaren, en dat afwijkingen alleen mogelijk zijn bij collectieve regelingen waar de betrokken werknemers mee instemmen. De minister werd veroordeeld in de proceskosten van de ambtenaar, die zijn rechtsbijstand had moeten bekostigen.

Uitspraak

18.3559 AW

Datum uitspraak: 9 mei 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
23 mei 2018, 17/5392 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Minister van Justitie en Veiligheid (minister)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
De minister heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft [A.] een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2019. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J. Verhagen, J.G. Penninga en J.A.F.M. Vonk. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door [A.] .

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene is sinds 1994 werkzaam bij (thans) het ministerie van Justitie en Veiligheid, laatstelijk in de functie van [functie] bij de unit [unit A] ( [A] ).
1.2.
Betrokkene is werkzaam op de locatie [locatie] , die dagelijks acht voertuigen dient te leveren ten behoeve van de afdeling [afdeling] die deze voertuigen inplant. Voor één van die acht te leveren voertuigen geldt een flexibele inzet voor de invulling van zeer onverwachte en onvoorziene werkvraag, waarop geen reguliere dienst in te plannen valt. Daarvoor worden leveringsverplichtingsdiensten gepland, ook wel reservediensten genoemd.
1.3.
De te vervullen diensten en reservediensten worden in een rooster aan betrokkene bekend gemaakt. Op 5 januari 2017 is een rooster vastgesteld voor de week van 6 tot en met
12 februari 2017 (rooster), waarbij betrokkene op 6, 7 en 8 februari 2017 is ingeroosterd voor een drietal tussen 07:30 en 17:00 uur te verrichten reservediensten. Tegen dit rooster heeft betrokkene bezwaar gemaakt voor zover hij daarbij is ingeroosterd voor reservediensten, omdat deze niet in de rechtspositieregelingen voorkomen en/of in strijd zijn met de intern gemaakte afspraken omtrent roostering.
1.4.
Bij besluit van 31 augustus 2017 (bestreden besluit) heeft de minister - conform het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften Algemene wet bestuursrecht - het bezwaar van betrokkene tegen het rooster van 5 januari 2017 ongegrond verklaard. Hieraan is ten grondslag gelegd dat de bekendmaking van de tijdstippen van de dienst pas op de dag voor aanvang van de dienst om 18:00 uur niet strijdig is met de Arbeidstijdenwet (ATW), omdat de in artikel 4:2, derde lid, van de ATW genoemde termijn van vier dagen niet van toepassing is op reservediensten.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het rooster herroepen voor zover betrokkene daarbij is opgedragen op 6, 7 en 8 februari 2017 reservediensten te verrichten. Overwogen is dat betrokkene (proces)belang heeft bij een oordeel over de rechtmatigheid van de inroostering voor reservediensten omdat hij nog steeds voor reservediensten staat ingeroosterd en dit dus van belang kan zijn voor de toekomst. Vastgesteld wordt dat de wettelijke mededelingstermijnen uit artikel 4:2, derde lid, van de ATW gelden als er geen collectieve regeling is vastgesteld voor de termijnen waarbinnen de werkgever informatie geeft over het arbeidspatroon en de werktijden. De Circulaire Arbeidstijdenwet en Arbeidstijdenbesluit Collectieve Regeling en Uitvoeringskader DJI (circulaire) is een collectieve regeling waarin is bepaald dat de begin- en eindtijden van de diensten uiterlijk vier dagen van tevoren bekend worden gemaakt en dat van deze termijn alleen met instemming van de ambtenaar kan worden afgeweken. De Begrippenlijst Planningskader DJI groeidocument versie juni 2015 (begrippenlijst) is geen collectieve regeling als bedoeld in artikel 4:2, eerste lid, van de ATW, omdat uit de begrippenlijst niet blijkt of de medezeggenschapsorganen daarmee hebben ingestemd. Nu de minister uiterlijk om 18:00 uur op de dag voorafgaand aan de reservedienst bekend maakt hoe laat betrokkene de werkzaamheden tijdens de reservedienst moet aanvangen en betrokkene daarmee niet heeft ingestemd, heeft de minister daarmee de mededelingstermijn van minimaal vier dagen niet in acht genomen, zodat de inroostering in deze diensten onrechtmatig is.
3. In hoger beroep heeft de minister zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het hoger beroep van de minister richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de inroostering in reservediensten onrechtmatig is omdat daarbij de mededelingstermijn van minimaal vier dagen niet in acht is genomen. Nu betrokkene eerst om 18:00 uur voorafgaand aan drie opeenvolgende reservediensten op 6, 7 en 8 februari 2017 te horen heeft gekregen hoe laat hij zijn werkzaamheden diende aan te vangen en de daadwerkelijk inzettijden van twee reservediensten bovendien niet in overeenstemming waren met het rooster, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat betrokkene procesbelang heeft bij een oordeel over het inroosteren van deze diensten.
4.2.
Op grond van artikel 21, eerste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) stelt het bevoegd gezag met inachtneming van het bepaalde in dit hoofdstuk en van het bepaalde in of krachtens wetten, houdende regels tot beperking van de werktijd, voor de ambtenaar een arbeidspatroon vast. Onder arbeidspatroon wordt verstaan een van tevoren bekend gemaakt schema van aanvang en einde van de dagelijkse werktijden gedurende een bepaalde periode. Het in de arbeidspatroon opgenomen aantal te werken uren op jaarbasis kan niet hoger zijn dan gemiddeld 40 uur per week.
4.3.
Het is vaste rechtspraak dat het bevoegd gezag een grote mate van vrijheid heeft in het vaststellen van de inrichting van zijn organisatie, de te verrichten werkzaamheden en de wijze waarop deze moeten geschieden. De vaststelling en indeling van het rooster valt binnen die beleidsvrijheid (uitspraak van 3 november 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BW0276).
4.4.
Op grond van artikel 4:2, eerste lid, van de ATW deelt de werkgever, die een arbeids- en rusttijdenpatroon voor de bij hem werkzame werknemers vaststelt of opnieuw vaststelt, dit zo tijdig mogelijk aan de werknemers mee. Met betrekking tot de tijdigheid geldt hetgeen daaromtrent bij collectieve regeling is bepaald of, indien geen collectieve regeling van toepassing is dan wel de collectieve regeling terzake geen bepaling bevat, telkens met instemming van de betrokken werknemer is bepaald. Op grond van het tweede lid deelt de werkgever, indien een bepaling inzake de tijdigheid zoals bedoeld in de tweede zin van het eerste lid ontbreekt, het arbeids- en rusttijdenpatroon ten minste 28 dagen van te voren aan de werknemer mee. Op grond van het derde lid deelt de werkgever, indien in verband met de aard van de arbeid toepassing van het tweede lid onmogelijk is, ten minste 28 dagen van te voren aan de werknemer mee op welke dag de rusttijd, bedoeld in de artikelen 5:5 en 5:6, begint. Tevens maakt hij aan die werknemer ten minste vier dagen van te voren de tijdstippen bekend waarop hij arbeid moet verrichten.
4.5.
In de circulaire is omtrent de mededelingstermijn het volgende bepaald: “Het normrooster wordt minimaal 28 dagen van tevoren meegedeeld. Als dat niet mogelijk is worden in ieder geval 28 dagen van tevoren de rustdagen bekendgemaakt en uiterlijk 4 dagen van tevoren de begin- en eindtijden van de diensten. In het Uitvoeringskader is, conform het roosterproces, deze termijn begrensd tot 28 dagen. Uitsluitend met uitdrukkelijke toestemming van de werknemer kan van deze beperking worden afgeweken.”
4.6.
In de Centrale werktijdenregeling DJI van 10 maart 2014 (CWTR) zijn bepalingen vastgelegd met betrekking tot de personele inzet en het tot stand komen van roosters. De in de als bijlage bij de CWTR gevoegde begrippenlijst opgenomen definitie van een reservedienst luidt als volgt: “Een reservedienst is een dienst waarbij de medewerker in eerste aanleg wordt geacht aanwezig te zijn, maar waarbij aan de medewerker nog geen specifieke taken zijn toegewezen. Zodra een medewerker met een reservedienst daadwerkelijk op taken wordt ingezet, wordt de reservedienst vervangen door de feitelijk, werkelijk te werken dienst. (…) Deze bepalingen zijn echter NIET van toepassing op reservediensten. Over de reservedienst wordt in de ATW niets aangegeven. DJI wendt deze diensten aan ten behoeve van incidentele, niet voorzienbare ad hoc verzoeken, voorkeuren en uitval. Leidinggevenden kunnen deze diensten onverkort inzetten. Hiervoor gelden geen minimale termijnen van aanzegging.”
4.7.
Tussen partijen is niet in geschil dat betrokkene geen toestemming heeft gegeven om af te wijken van de termijn van vier dagen als bedoeld in artikel 4:2, derde lid, van de ATW, zodat afwijking alleen bij collectieve regeling mogelijk is. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat afwijking is toegestaan, omdat hij daarvoor een collectieve regeling - de CWTR - heeft getroffen. De begrippenlijst, waarin van die vier dagen wordt afgeweken, maakt daarvan integraal onderdeel uit. Nu de minister met de ondernemingsraad (OR) schriftelijke overeenstemming heeft bereikt over de CWTR inclusief de begrippenlijst en dit op grond van artikel 1:4, eerste lid, van de ATW wordt gelijkgesteld met een collectieve regeling als bedoeld in artikel 1:3 van de ATW, is het dus rechtmatig dat uiterlijk om 18:00 uur voorafgaand aan de reservedienst aan betrokkene bekend wordt gemaakt hoe laat die dienst begint, aldus de minister.
4.8.
In de CWTR is niets geregeld over afwijking van de termijn van vier dagen. Weliswaar staat zo’n afwijking onder ‘reservediensten’ opgenomen in de begrippenlijst, die is opgesteld voor een uitleg van de begrippen in CWTR, maar het begrip ‘reservedienst’ komt niet in de CWTR voor. Volgens het verslag van de overlegvergadering COR DJI van 17 december 2013 wordt door de bestuurder verzocht om “in te stemmen met zijn voorgenomen besluit tot vaststelling van bijgevoegde Centrale Werktijdenregeling DJI inclusief het roosterbegrippenkader.” Verderop staat vervolgens: “De heer [B.] meldt dat de begrippenlijst meer begrippen opvoert dan in de regeling vermeld zijn. Bijvoorbeeld het woord ‘reservedienst’ komt niet in de regeling voor. De bestuurder merkt op dat de begrippenlijst een hulpmiddel bij de regeling is. De vergadering besluit dat in de regeling wordt opgenomen dat voor begrippen die hierin vermeld worden, de begrippenlijst geraadpleegd kan worden, die is opgezet in het kader van SPIN.” Naar het oordeel van de Raad volgt hieruit dat de begrippenlijst onderdeel uitmaakt van de CWTR en de OR hiermee heeft ingestemd slechts voor zover daarbij uitleg wordt gegeven aan de in de CWTR genoemde begrippen. Niet gebleken is, bijvoorbeeld uit stukken betreffende nader overleg met de bonden - waar bespreking van dit onderwerp naar het oordeel van de Raad thuishoort - dat niettemin met de reservediensten is ingestemd. De Raad is dan ook met de rechtbank van oordeel dat de in geding zijnde inroostering van betrokkene in reservediensten onrechtmatig is.
4.9.
Uit 4.7 en 4.8 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Aanleiding bestaat om de minister te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze worden begroot op een bedrag van € 1.024,- voor verleende rechtsbijstand. Tevens wordt van de minister op grond van artikel 8:109, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht een griffierecht geheven.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 1.024,-;
  • bepaalt dat van de minister een griffierecht van € 508,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en J.J.T. van den Corput en J.Th. Wolleswinkel als leden, in tegenwoordigheid van F. Demiroğlu als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2019.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) F. Demiroğlu

IJ