[appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 1 juli 2010, 09/3602 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Minister van Veiligheid en Justitie (hierna: minister)
Datum uitspraak: 3 november 2011
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend en een vraag van de Raad beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. J.J. Slump, advocaat te Rotterdam. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.M. Koene, werkzaam bij het Expertisecentrum arbeidsjuridisch, en door M. Abbestee en R. van Koningsbrugge, beiden werkzaam bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.
1. De Raad verwijst voor een uitgebreidere weergave van de hier van belang zijnde feiten en omstandigheden naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Appellant is werkmeester op de afdeling Arbeid bij de Penitentiaire Inrichting [naam P.I.] (hierna: PI). Hij heeft een aanstelling in een volledige betrekking en werkt de ene week vier dagen van elk acht uur en de andere week vijf dagen van elk acht uur. Op 11 september 2007 heeft appellant verzocht om vanaf 1 februari 2008 zijn werktijden te wijzigen in vier dagen van negen uur per week. Bij het bestreden besluit van 14 september 2009 is het bezwaar tegen de afwijzing van dit verzoek ongegrond verklaard.
1.2. Bij de aangevallen uitspraak is het bestreden besluit vernietigd en zijn de rechtsgevolgen van dit besluit in stand gelaten. Het hoger beroep strekt tot vernietiging van de instandlating van de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit en tot vaststelling van appellants werktijden op vier keer negen uur per week.
2. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad het volgende.
2.1. Anders dan de minister is de Raad van oordeel dat ten tijde van de aanvraag van appellant de circulaire van de minister van 25 september 2000, 5044310/00/DJI, over de 36-urige werkweek niet meer van toepassing was. De werkingsduur daarvan is immers blijkens de aanhef beperkt tot 1 oktober 2004 en er is geen aanknopingspunt voor (een beslissing van de minister inzake) het voortduren van de geldigheid.
Tussen de Ondernemingsraad en de algemeen directeur van de PI zijn in juli 2004 afspraken gemaakt onder meer over de bedrijfstijden en de werktijden van de medewerkers. Naar het oordeel van de Raad zijn deze afspraken te kwalificeren als beleid. Dat dit beleid niet formeel bekend is gemaakt doet daar niet aan af.
2.2. De beroepsgrond van appellant dat een werktijdregeling steeds maar voor een jaar van toepassing kan zijn en dat er al meerdere jaren geen werktijdregeling meer is vastgesteld, wordt door de Raad niet gevolgd. Appellant heeft niet weersproken dat er binnen de PI jaarlijks roosters worden vastgesteld voor de werkzaamheden van de medewerkers. Daarmee zijn jaarlijks minstgenomen regelingen vastgesteld die op één lijn staan met werktijdregelingen; deze gaan uit van een werktijd van 7.45 uur tot 12.00 uur en 12.45 tot 16.30 uur. Appellant heeft voorts desgevraagd erkend dat na juli 2004 niet opnieuw bij of door de Ondernemingsraad aandacht is gevraagd voor aanpassing van de mogelijke werktijden.
2.3. De (hoger) beroepsgronden tegen de motivering van de rechtbank over de houdbaarheid van de weigering om appellant vier keer negen uur te laten werken, zijn naar het oordeel van de Raad in wezen argumenten tegen het beleid zelf. Met name betreft dit het onderdeel van het beleid, dat de medewerkers behorend tot de groep primair procesondersteunend personeel bij de afdeling Arbeid niet vier keer negen uur mogen werken.
2.3.1. Appellant heeft aangevoerd dat het bij werkdagen van 8 uren niet mogelijk is enkele van zijn taken uit te voeren omdat hij vrijwel al die uren moet besteden aan het begeleiden van gedetineerden.
2.3.2. De Raad overweegt dat het bevoegd gezag een grote mate van vrijheid heeft in het vaststellen van de inrichting van zijn organisatie, de te verrichten werkzaamheden en de wijze waarop deze moeten geschieden. De door appellant onder 2.3.1 genoemde aspecten betreffen zaken die bij uitstek binnen de beleidsvrijheid van de minister liggen. De Raad merkt daarbij nog op dat appellant niet voldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat een 8-urige werkdag problemen meebrengt voor een goede taakuitoefening. Dit wijst er naar het oordeel van de Raad op dat de taakstellingen niet zo onmogelijk zijn als appellant pretendeert en dat er veeleer sprake is van een (grote) voorkeur van appellant om het werk op deels andere tijden te verrichten.
2.3.3. De Raad is van oordeel dat het verbod voor (onder meer) de medewerkers behorend tot het primair procesondersteunend personeel bij de afdeling Arbeid om vier keer negen uur te werken de grenzen van een redelijke beleidsbepaling niet te buitengaat. Bij dit oordeel heeft de Raad in aanmerking genomen dat de functie van werkmeester Arbeid primair gericht is op tijd- en plaatsgebonden activiteiten van de gedetineerden, die steeds overdag plaatsvinden op zogenoemde weekdagen (maandag tot en met vrijdag).
2.4. Op het verzoek van appellant is beslist conform het beleid. Nu appellant naar het oordeel van de Raad geen zodanig bijzondere omstandigheden naar voren heeft gebracht dat de minister van het beleid had moeten afwijken, ontbreken draagkrachtige redenen om de weigering tot wijziging van de werktijden in vier keer negen uur niet in stand te laten. Dit brengt mee dat de rechtbank met juistheid de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand heeft gelaten. De aangevallen uitspraak komt voor zover in hoger beroep aangevochten voor bevestiging in aanmerking.
3. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als leden in tegenwoordigheid van S. Werensteijn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 november 2011.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.