ECLI:NL:CRVB:2019:1618

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 mei 2019
Publicatiedatum
15 mei 2019
Zaaknummer
17/1601 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering na herhaalde gronden in hoger beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. Appellante, geboren met een open rug, had een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend, die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was afgewezen. De rechtbank had deze afwijzing in een eerdere uitspraak bevestigd. Appellante voerde in hoger beroep aan dat zij geen arbeidsvermogen heeft, maar de Raad oordeelde dat de gronden die zij aanvoerde in essentie een herhaling waren van de eerder ingediende gronden. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat de medische onderzoeken door het Uwv zorgvuldig waren uitgevoerd en dat appellante, ondanks haar beperkingen, in staat was om een taak uit te voeren in een arbeidsorganisatie. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe medische informatie was overgelegd die de eerdere conclusies zou kunnen weerleggen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.1601 WAJONG

Datum uitspraak: 15 mei 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 17 januari 2017, 16/941 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.P. Groot, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2019. Namens appellante is mr. Groot verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is op 2 augustus 1996 geboren met een open rug. Op 2 februari 2015 is zij in verband hiermee geopereerd, waarbij zenuwen zijn geraakt. Als gevolg daarvan is bij appellante nu sprake van een dwarslaesie.
1.2.
Op 1 april 2015 heeft zij een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ingediend. Bij besluit van 15 juni 2015 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen, omdat appellante niet aan de voorwaarden voldoet van hoofdstuk 1A van de Wajong 2015. Dit besluit is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek. De conclusie uit deze onderzoeken is dat appellante arbeidsvermogen heeft.
1.3.
Bij besluit van 15 januari 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 15 juni 2015 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Daaraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 22 december 2015 en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 14 januari 2016 ten grondslag. In deze rapporten is geconcludeerd dat er geen reden is af te wijken van de conclusie van de primaire beoordeling.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank het volgende overwogen.
2.1.
Niet is gebleken dat de verzekeringsgeneeskundige onderzoeken van het Uwv onzorgvuldig of onvolledig zijn geweest. In beroep heeft appellante nadere stukken overgelegd van een bedrijfsarts en een arbeidsdeskundige, die door de gemeente zijn ingeschakeld. Uit het rapport van de bedrijfsarts blijkt dat zij appellante beperkt belastbaar heeft geacht, maar wel arbeidsmogelijkheden heeft gezien. Deze zijn in een functionele mogelijkhedenlijst weergegeven, die appellante ook heeft overgelegd. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens geconcludeerd dat appellante is aangewezen op een voorspelbare werksituatie die toegankelijk is voor rolstoelgebruik en waarbij een invalidetoilet aanwezig is. Voorts heeft voor appellante een energetische beperking te gelden van vier uur per dag en twintig uur per week. Met deze beperkingen is appellante volgens de arbeidsdeskundige niet in staat om werk uit te voeren in reguliere arbeid, maar is sprake van participerende arbeidsmogelijkheden in de zin van sociale activering. De arbeidsdeskundige heeft tot slot opgemerkt dat een verbetering van de belastbaarheid op termijn wordt verwacht door adequate pijnbehandeling.
2.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft met een rapport van 26 augustus 2016 gereageerd op de rapporten van de door de gemeente ingeschakelde deskundigen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep onderschrijft de genoemde werktijden die appellante volgens de door de gemeente ingeschakelde deskundigen kan werken. Dit betekent dat appellante voor zittende activiteiten gedurende een uur aaneengesloten en gedurende vier uur per dag belastbaar is. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat de weergegeven beperkingen van de belastbaarheid in het rapport van de bedrijfsarts in essentie overeenkomen met de beperkingen zoals door de primaire verzekeringsarts beschreven.
2.3.
Bij brief van 18 september 2016 heeft de bedrijfsarts op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gereageerd en geconcludeerd dat appellante ten minste een uur aaneengesloten kan werken, dat zij over basale werknemersvaardigheden beschikt en dat zij in staat is een taak uit te voeren. In verband met revalidatiebehandeling is appellante echter niet in staat om vier uur per dag loonvormende arbeid te verrichten. De bedrijfsarts heeft daarom geconcludeerd dat op het moment van haar beoordeling appellante nog niet over arbeidsvermogen beschikte.
2.4.
De rechtbank heeft hieruit geconcludeerd dat het rapport en de brief van de bedrijfsarts geen concrete aanknopingspunten tot twijfel aan de medische beoordeling door de verzekeringsartsen geven. Niet is weersproken dat appellante in staat is om een uur aaneengesloten te werken en dat zij gedurende vier uur per dag belastbaar is. De bedrijfsarts heeft voorts, net als de verzekeringsartsen, geconcludeerd dat geen sprake is van de situatie dat er duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zijn. De rechtbank heeft dan ook geen aanleiding gezien om, zoals verzocht, een onafhankelijk medisch deskundige te benoemen.
2.5.
Voorts heeft het Uwv volgens de rechtbank, uitgaande van de juistheid van de medische grondslag, inzichtelijk en op afdoende wijze onderbouwd dat appellante in staat is een taak uit te voeren in een arbeidsorganisatie. Daaraan doet volgens de rechtbank niet af dat de door de gemeente ingeschakelde arbeidsdeskundige voor appellante in regulier werk geen arbeidsmogelijkheden heeft gezien, omdat de beoordeling van het arbeidsvermogen in het kader van de Wajong niet is gericht op de geschiktheid voor passende functies, maar op de geschiktheid voor een taak.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat zij geen arbeidsvermogen heeft. Hierbij heeft appellante zich in het bijzonder op het standpunt gesteld dat zij niet in staat is om een uur aaneengesloten te werken en voorts niet vier uur per dag belastbaar is.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Voor het wettelijk kader en het toetsingskader dat het Uwv hanteert voor de beoordeling van de vraag of een verzekerde beschikt over mogelijkheden tot arbeidsparticipatie wordt verwezen naar de uitspraken van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018 en 5 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3881. In deze zaak wordt volstaan met vermelding van het volgende.
4.2.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
4.3.
Op grond van artikel 1a, aanhef en eerste lid, van het Schattingsbesluit, voor zover hier van belang, heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als bedoeld in de artikelen 1a:1, eerste lid, van de Wajong 2015, indien hij:
a. geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b. niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c. niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d. niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.
4.4.
Partijen verschillen van mening of appellante in staat is om een uur aaneengesloten te werken en of zij gedurende vier uur per dag belastbaar is voor arbeid.
4.5.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van de gronden die zij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak volledig en voldoende gemotiveerd besproken. Appellante heeft in hoger beroep voorts geen nieuwe medische informatie overgelegd met betrekking tot de datum in geding. De Raad onderschrijft dan ook het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.6.
Zoals in de onder 4.1 genoemde uitspraken is overwogen wordt onder ten minste een uur aaneengesloten werken verstaan dat niet vaker dan een keer per uur een substantiële onderbreking van het productieproces noodzakelijk is om de betrokkene bij te sturen. Volgens de nota van toelichting bij het met ingang van 1 januari 2015 gewijzigde Schattingsbesluit (Staatsblad 2014, 359 p. 7) gaat het bij dit punt niet om of er eventueel tijdens de werkzaamheden toezicht moet worden uitgeoefend, ook al is dat permanent noodzakelijk. Het is ook niet relevant of betrokkene het werk even onderbreekt, bijvoorbeeld om zich te vertreden.
4.7.
Ter zitting is ter sprake gekomen dat de medische situatie van appellante verder is verslechterd. Als gevolg hiervan is appellante in het geheel niet meer in staat om te lopen en dient zij minimaal acht keer per dag te worden geholpen bij de toiletgang. De ouders van appellante verlenen de noodzakelijke verzorging. Partijen hebben besproken dat deze omstandigheid reden kan zijn voor een melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid, als bedoeld in artikel 1a:1, tweede lid, van de Wajong 2015. In verband met een eventuele nieuwe beoordeling van het arbeidsvermogen van appellante wordt gewezen op het volgende. Het Uwv heeft aan de onderhavige besluitvorming de taak van controleren champignons en de taak van invoeren van gegevens ten grondslag gelegd. Appellante heeft daartegen geen gronden aangevoerd. Ter zitting heeft het Uwv verklaard dat de taak van controleren champignons voor appellante niet (langer) geschikt lijkt, reeds omdat in deze taak is beschreven dat sprake is van valgevaar in verband met het trapjes lopen.
4.8.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt daarom bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2019.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) H. Achtot

VC