Uitspraak
OVERWEGINGEN
maatmaninkomen te verdienen;
Centrale Raad van Beroep
Op 17 januari 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Overijssel. De zaak betreft de beëindiging van de arbeids- en inkomensondersteuning van appellante op basis van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Appellante, geboren in 1977, was sinds 31 december 2003 werkzaam in het kader van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) en had op 31 maart 2010 een Wajong-aanvraag ingediend. Het Uwv beëindigde haar ondersteuning per 1 september 2015, omdat zij na vijf jaar werken een inkomen had dat ten minste 75% van het maatmaninkomen bedroeg.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat de beëindiging van haar Wajong-uitkering onterecht was, omdat haar gezondheidssituatie niet was verbeterd en de uitleg van het Uwv over de term 'arbeid' te ruim was. Het Uwv verdedigde de beëindiging van de ondersteuning op basis van de Wajong, waarbij het stelde dat de wet geen onderscheid maakt tussen verschillende soorten arbeid.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv ten onrechte het recht op arbeidsondersteuning van appellante had beëindigd. De Raad concludeerde dat de wetgever niet had beoogd om de Wajong-ondersteuning te beëindigen voor jonggehandicapten die in de Wsw werken, en dat de beëindiging van de ondersteuning in strijd was met de bedoeling van de wet. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en herstelde de arbeids- en inkomensondersteuning van appellante, waarbij het Uwv werd veroordeeld in de proceskosten.