ECLI:NL:CRVB:2019:1601

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 mei 2019
Publicatiedatum
14 mei 2019
Zaaknummer
16/5449 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake buitenlandbijdrage Zorgverzekeringswet voor gezinslid van grensarbeider

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die in Nederland werkt en met zijn echtgenote in Duitsland woont. De echtgenote is vanaf 1 juni 2012 als verdragsgerechtigd gezinslid van appellant aangemerkt op basis van artikel 17 van Verordening (EG) nr. 883/2004. Appellant heeft recht op verstrekkingen in Duitsland ten laste van Nederland. Het CAK heeft een buitenlandbijdrage in rekening gebracht voor de echtgenote, wat appellant betwist. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep van appellant ongegrond verklaarde. De Raad oordeelt dat de termijnoverschrijding door het CAK niet leidt tot vernietiging van de jaarafrekeningen, omdat er geen sprake is van een verval- of verjaringstermijn. Appellant had redelijkerwijs kunnen weten dat er nog een definitieve vaststelling van de buitenlandbijdragen zou plaatsvinden. Het beroep op het vertrouwensbeginsel wordt verworpen, omdat er geen duidelijke toezeggingen zijn gedaan door het CAK die appellant gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraak.

Uitspraak

16.5449 ZVW, 16/5450 ZVW, 16/5451 ZVW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 juli 2016, 16/618, 16/619 en 16/620 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats], Duitsland (appellant)

CAK

Datum uitspraak: 8 mei 2019
PROCESVERLOOP
Vanaf 1 januari 2017 oefent CAK in zaken als deze de bevoegdheden uit die voorheen door het Zorginstituut Nederland werden uitgeoefend. In deze uitspraak wordt onder CAK mede verstaan Zorginstituut Nederland.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
CAK heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2019. Appellant is verschenen. CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Nijman.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant werkt in Nederland en woont met zijn echtgenote [naam echtgenote] (echtgenote) in Duitsland. Op grond van zijn werkzaamheden in Nederland is appellant verzekerd voor de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Wet langdurige zorg. Op grond van artikel 17 van Verordening (EG) nr. 883/2004 (Vo 883/2004) heeft appellant recht op verstrekkingen in Duitsland ten laste van Nederland. De Techniker Krankenkasse (TKK) te Braunschweig (Duitsland) heeft als bevoegd orgaan op 24 oktober 2007 met een E‑106 formulier bevestigd dat appellant vanaf 13 maart 2007 bij TKK als grensarbeider is ingeschreven. Op 30 augustus 2012 heeft TKK op een E-106 formulier vermeld dat zijn echtgenote per 1 juni 2012 als gezinslid verzekerd is. Bij brief van 3 mei 2016 heeft TKK aan de echtgenote te kennen gegeven dat het E-106 formulier op 30 augustus 2012 is verzonden naar OWM CZ groep Zorgverzekeraar.
1.2.
Bij besluit van 1 oktober 2015 heeft CAK de buitenlandbijdrage over 2012 (voor de periode van juni 2012 tot en met 31 december 2012) voor de echtgenote vastgesteld op € 546,19.
1.3.
Bij besluiten van 1 oktober 2015 heeft CAK de buitenlandbijdragen over 2013 en 2014 voor de echtgenote vastgesteld op € 906,56 en € 779,29.
1.4.
Bij afzonderlijke beslissingen op bezwaar van 17 december 2015 (bestreden besluiten 1, 2 en 3) heeft CAK de bezwaren tegen de besluiten van 1 oktober 2015 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. CAK heeft de in artikel 6.3.3, derde lid, van de Regeling zorgverzekering (Regeling) vermelde termijn overschreden. Deze overschrijding betekent − onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 28 november 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY4824 − niet dat de jaarafrekeningen vernietigd behoren te worden. Er is geen sprake van een verval- of verjaringstermijn. Dit laat onverlet dat bij de definitieve vaststelling van een jaarafrekening na het verstrijken van de in artikel 6.3.3, derde lid, van de Regeling bedoelde termijn, rekening moet worden gehouden met het rechtszekerheidsbeginsel. Van schending van dit beginsel is in dit geval geen sprake omdat appellant wist of redelijkerwijs kon weten dat er nog een definitieve vaststelling van de buitenlandbijdragen van de echtgenote zou plaatsvinden en de termijnoverschrijdingen niet van zodanig lange duur zijn dat hij hiermee redelijkerwijs geen rekening meer behoefde te houden. Uit telefonische mededelingen van CAK kon appellant opmaken dat zijn echtgenote door TKK nog niet als meeverzekerd gezinslid was aangemeld bij CAK. CAK heeft afgezien van het in rekening brengen van wettelijke rente, zodat appellant in zoverre geen nadeel lijdt door de termijnoverschrijding. Het beroep op het vertrouwensbeginsel wordt verworpen omdat niet is gebleken van door CAK gedane uitdrukkelijke en ondubbelzinnige toezeggingen die bij appellant gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt dat appellant vanaf juni 2012 geen buitenlandbijdragen over de jaren 2012, 2013 en 2014 voor zijn echtgenote verschuldigd was. Daarbij wijst de rechtbank erop dat CAK aan appellant op 6 juni 2012 te kennen heeft gegeven dat zijn echtgenote opnieuw moest worden aangemeld door TKK en dat CAK door TKK pas in augustus 2015 op de hoogte is gesteld van de meeverzekering van zijn echtgenote als gezinslid vanaf 1 juni 2012.
3.1.
Appellant heeft ̶zich in hoger beroep ̶ deels op dezelfde als de door de rechtbank reeds verworpen gronden ̶ tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft zich onder meer op het standpunt gesteld dat hij er op grond van de telefoongesprekken met CAK, waarin aan hem te kennen is gegeven dat er geen facturen meer open stonden, op mocht vertrouwen dat hij voor zijn echtgenote geen buitenlandbijdrage verschuldigd was en dat telefoonnotities daarvan ten onrechte niet zijn opgenomen in de gedingstukken. Verder vindt hij het niet aannemelijk dat CAK pas in 2015 op de hoogte was van de meeverzekering van zijn echtgenote als gezinslid. Het is onwaarschijnlijk dat TKK het op 30 augustus 2012 ingevulde E‑106 formulier pas in augustus 2015 naar CAK heeft verzonden. Bovendien was CAK al eerder van de meeverzekering als gezinslid van de echtgenote op de hoogte, omdat TKK al eerder door de echtgenote gemaakte medische kosten heeft vergoed en TKK die kosten bij CAK heeft gedeclareerd.
3.2.
CAK heeft zich op het standpunt gesteld dat CAK pas in augustus 2015 het E-106 formulier heeft ontvangen en dat toen pas duidelijk was dat de echtgenote door TKK als meeverzekerd gezinslid was aangemerkt. Vervolgens heeft CAK bij besluiten van 1 oktober 2015 de buitenlandbijdragen voor de echtgenote over 2012, 2013 en 2014 vastgesteld. CAK erkent dat daarmee de termijn van artikel 6.3.3, derde lid, van de Regeling is overschreden maar dat dat niet betekent dat de buitenlandbijdragen over die jaren niet meer mogen worden geheven.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank over de in beroep aangevoerde gronden en onderschrijft de overwegingen waarop dat oordeel berust.
4.2.
Niet in geschil is dat de echtgenote vanaf 1 juni 2012 verdragsgerechtigd gezinslid van appellant is in de zin van artikel 17 van Vo 883/2004 en dat de echtgenote recht heeft op verstrekkingen in Duitsland ten laste van Nederland. Op grond van artikel 69 van de Zvw diende CAK voor dit recht van de echtgenote een (nominale) bijdrage Zvw (buitenlandbijdrage) in rekening te brengen bij appellant.
4.3.
Het in hoger beroep nader toegelichte beroep van appellant op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Uit de voorhanden zijnde gedingsstukken kunnen geen toezeggingen worden afgeleid als gevolg waarvan appellant erop mocht vertrouwen dat CAK geen buitenlandbijdrage over de jaren 2012, 2013 en 2014 voor zijn echtgenote zou heffen. De inschrijving met een formulier E‑106 is een administratieve formaliteit die moet worden vervuld om te verzekeren dat de verstrekkingen in het woonland inderdaad worden toegekend, maar is geen voorwaarde voor het ontstaan van het recht op prestaties (vergelijk de uitspraak van de Raad van 21 september 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3649). Dit betekent evenzeer dat een persoon in de situatie van appellant de bijdrage voor zijn verdragsgerechtigde gezinslid verschuldigd is, ook als het gezinslid niet zou zijn ingeschreven bij het bevoegde orgaan van de woonplaats. Het enkele tijdsverloop van (in dit geval) ten hoogste bijna 2,5 jaar tussen het verstreken zijn van het jaar waarover CAK de buitenlandbijdrage geheven heeft is onvoldoende lang om CAK de bevoegdheid te ontzeggen deze buitenlandbijdrage te heffen.
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van W.M. Swinkels als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2019.
(getekend) J.P.A. Boersma
(getekend) W.M. Swinkels

NW